Louis Couperus in Laren

Louis Couperus in Laren

Herinnert u zich nog de televisieserie uit de zeventiger jaren Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan… Die was gebaseerd op het gelijknamige boek van Louis Couperus (1863–1923), een van Nederlands grootste schrijvers. Hij staat nummer 5 in de Canon van de Nederlandse Literatuur. Toen buiten Nederland de Eerste Wereldoorlog woedde, verbleef Couperus een aantal zomers enige tijd in Laren, in 1916 en 1917.

Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 133 [2015-3]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.

Teun Koetsier

Hij schreef er over voor de Haagsche Post, het blad waarin hij sinds de oprichting in 1914 regelmatig publiceerde. We lezen: “De heide is van uit het huis te zien, wit zandig en grijs-groen gestoofd en ik hoop op het bloeiende violet dat Augustus zal geven en tegen de lage eikenboschjes doet de scheper 1 – die wijsgeer – met zijn zwarten hond – die waker – precies zoals op een schilderij van Mauve wat misschien niet erg verwonderlijk is. De gele brem schittert hier en daar al 2”. Tijdens een vroege wandeling “tussen de rogge en de koeien” mag hij getuige zijn van de geboorte van een kalf: “En, plotseling, daar kwam het kalfje, aangerold op het gras; wel het lag er zoo keurig afgeleverd als een koe een kalfje maar af kan leveren; het lag er als in een zijden vloeipapiertje en toen de boer het uitpakte, zagen wij dat het een mooi stierkalfje was, zoo dik en stevig als een koe maar verlangen kan 3”.

Couperus ging er zo nu en dan op uit. “Als het stoomtrammetje zware, zwarte wolken uitpuft, die bezoedelen de blauwe lucht, het gouden roggeveld en de laatste bloesems der ooftbomen […] Maar eenvoudigen-van-zielen nemen het smerige dingetje toch maar, om langs Blaricum naar Huizen te gaan”. En als je dan van het rustige vissersdorpje hebt genoten dan “drink je een glas melk, lauw van de koe, die de vrouw – en eene met de mooie armen – je biedt en dan neem je weer het stank en rook puffende trammetje 4”. Couperus maakte ook wandelingen. Zijn gastheer en vriend, een zekere Herman, toont hem “de rietdakige, poëtische woningen van de groote geesten, die, naar het schijnt, allen manieën hebben. De een schrijft wel eens een gedicht, de ander schildert wel eens een Hollandsch binnen- of buitenhuisje; een derde theozofeert; een vierde loopt met bloote voeten; een vijfde eet groente alleen 5”.

’t Hooge Land te Laren – Ooghout 16

Vragen die opkomen zijn: Wie was die Herman, zijn gastheer? In welk huis verbleef Couperus? De antwoorden zijn te vinden in een brief uit 1973 van de Schout bij Nacht b.d. Johan Everhard Meijer Ranneft (1885-1982) aan de toenmalige bewoonster van het huis genaamd ‘t Hooge Land’, Ooghout 16 te Laren, Mevrouw Kennis-Vroege 6. Ranneft, in de Tweede Wereldoorlog Nederlands militair attaché te Washington, beschrijft hoe hij als luitenant ter zee in de periode 1914-1919 vaak zijn vriend Herman Roelvink in Laren in diens huis ‘t Hooge Land bezocht en daar Couperus ontmoette.

Roelvink, zoon van een bankier, was als Delfts civiel ingenieur opgeleid, maar werkzaam in het bankwezen. Toch heeft het er alle schijn van dat hij het grootste deel van zijn tijd aan de kunsten wijdde. Hij schreef vooral vele toneelstukken. Roelvink woonde tot 1938 in ‘t Hooge Land. Hij had daar klaarblijkelijk ook een marionettentheater waarvoor hij stukken schreef 7. Ook stichtte hij in 1920 de “Larense Marionettenclub 8”. Roelvink was ongehuwd en hing “zekere Helleense opvattingen over de eros” aan 9. Op 16 augustus 1918 was hij “de drijvende kracht in een Pompeïaans Zomerfeest, in de binnentuin van hotel Hamdorff te Laren, waarbij Plautus’ Tweelingbroeders onder zijn regie zoveel mogelijk authentiek werd opgevoerd. Het moet alles te zamen een feeëriek historiesprookje geweest zijn, want ook de toeschouwers waren verplicht op klassieke wijze zich uit te dossen. 10” Couperus was er vermoedelijk ook bij. Mogelijk logeerde hij in Hamdorff want dat deed hij soms ook 11.

Ranneft schrijft ook: “Voor een voettocht met Herman R. in de omstreken van Ruurlo kreeg ik een sportcostuum van Couperus te leen, omdat ik alleen een marine-uniform bij me had. Dat kunnen niet veel anderen zeggen: C. was zeer zorgzaam voor zijn kledij. Overigens zal het verblijf van enkele dagen in C.’s kleren stellig een goede invloed hebben gehad op mijn stijl!” Over stijl gesproken: illustratief voor de stijl van Couperus is het volgende. Couperus ontmoette volgens Bastet, de biograaf van Couperus, tijdens zijn verblijf in Laren in 1916 een keer Carry van Bruggen bij een wederzijdse vriendin 13. Van Bruggen, schrijfster en filosofe, staat op plaats 46 in de Canon van de Nederlandse Literatuur. Van Bruggen beschreef Couperus naderhand als volgt: “De vriendelijke uitnodiging van een wederzijdsche lieve vriendin, bracht mij met Louis Couperus aan een genoeglijk middagmaal in een charmant Larensch landhuisje, en het was, zonderen we een vluchtig oogenblik op een spoorwegstation als niet meetellend uit, de eerste maal, dat ik dezen veelbesproken en veelbetwisten man ontmoeten mocht… Louis Couperus is geheel geen aansteller – deze man, met zijn blik als een boudeerend kind, met zijn bloem en zijn zakdoekje, met zijn maniertjes en zijn kunstjes, is eigenlijk juist een heel eenvoudig man… in Couperus is, wat men geneigd zou wezen zijn pose te noemen – zijn kwijnend als kinderlijk-hulpeloos kijken en zijn zachtzinnig-boudeerend praten, het matte bewegen van zijn handen en het soms als in eindelooze vermoeidheid inzinken van zijn geaffecteerde stem, niet een ‘tweede natuur’ geworden, – het is, eenvoudigweg, zijn eerste natuur – zonder eenige gemaaktheid of verlegenheid is hij volkomen zichzelf. Hij is zoo eigenlijk precies als in zijn werk […]: naïef. Couperus de poseur is naïef.”

Zowel in 1916 als in 1917 12 verbleef Couperus ’s zomers enige tijd op het adres Ooghout 16 te Laren in de villa ‘t Hooge Land bij Herman Roelvink. Ranneft geeft ons meerdere aardige details. Couperus werkte volgens hem in die tijd aan zijn roman ‘De Komedianten’ en hij voegt een schetsje bij waarop hij aangeeft waar Couperus zat terwijl hij schreef. Dat is de met de letter W aangegeven positie vlak bij het atelierraam.
Ook las Couperus soms voor uit eigen werk. Dan zat hij op de in de tuinkamer met de letter C aangegeven plek en het publiek zat tegenover hem. Zie de letter R voor de positie van Ranneft.

Bastet vermeldt dat er zich volgens schrijver A. Roland Holst, die er niet bij was maar het van een zoon van de gastvrouw had gehoord, tijdens dat etentje ook nog het volgende voordeed. Carry van Bruggen wilde horen wat er eigenlijk van Couperus’ kat Imperia geworden was. Toen hij haar vertelde dat hij zich gedwongen had gezien Imperia in Florence achter te laten, werd zij driftig en riep uit: ‘’Die poes waar u zo prachtig over schrijft en die u zo dierbaar is, die laat u daar achter in die stad, waar u en uw vrouw het niet meer uit konden houden. Dat is allemaal literair sentiment. Het is volkomen leeg, het betekent niets!” Toen haalde Couperus heel langzaam zijn monocle voor de dag, schroefde die in zijn oog en zei: “Ach, mevrouw Van Bruggen, wat zal ik u zeggen: liefde, vriendschap, poezen, mevrouw Van Bruggen, het gaat allemaal voorbij, mevrouw Van Bruggen, voorbij… 14”

Dank: Ik dank Ineke Hilhorst, Jos Joosen en Jacques Kemp (de huidige bewoner van ’t Hooge Land) voor hun hulp bij het schrijven van deze notitie.

Literatuur
• F.L. Bastet, Louis Couperus. Een biografie. Em. Querido’s Uitgeverij B.V., Amsterdam 1987 Zie: http://www.dbnl.org/tekst/bast002loui01_01/bast002loui01_01_0025.php
• Louis Couperus, Proza deel 3, Van Molkema en Warendorf, Amsterdam,1925
• Tjaard W.R. de Haan, ‘Het moederland van Herman Roelvink’, in:Terugdenken in dankbaarheid. Over schrijvers van vroeger. Den Haag, 1981, p. 181-205.
• Lien Heyting, De wereld in een dorp, Schilders, schrijvers en wereldverbeteraars in Laren en Blaricum 1880–1920, Meulenhoff Amsterdam, 1994

  1. Een scheper is een schaapherder, maar dat wist u natuurlijk al.
  2. Couperus, Proza deel 3, p. 92
  3. Couperus, Proza deel 3, p. 128
  4. Couperus, Proza deel 3, pp. 157-159
  5. Couperus, Proza deel 3, p. 146
  6. Brief van J. E. M. Ranneft aan Mw. E. M. Kennis-Vroege, gedateerd 7 juli 1973. Archief Historische Kring Laren
  7. http://nl.wikipedia.org/wiki/Herman_Roelvink
  8. http://www.gaingate.com/tmstory/poppenspel/index.htm
  9. De Haan, 1981
  10. De Haan, 1981
  11. Bastet, 1987, p. 538
  12. Dit wordt ook bevestigd door Bastet, 1987. Zie ook Heyting, 1994, pp. 195-196
  13. Bastet, 1987, 526-527
  14. Bastet, 1987, 526-527