De geschiedenis van de democratie in Laren
Met de Grondwet van 1848, de Kieswet van 1850 en de Gemeentewet van 1851 werd de basis gelegd voor ons huidige stelsel van parlementaire democratie. Op nationaal niveau houdt dat in dat door middel van verkiezingen een volksvertegenwoordiging tot stand komt, waaraan de regering verantwoording dient af te leggen. Op lokaal niveau is de gemeenteraad de volksvertegenwoordiging waaraan het college van burgemeester en wethouders verantwoording dient af te leggen.
Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 174 [2025-4]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 9,50 per stuk in de Lindenhoeve en bij Bruna en de Larense boekhandel te koop, zolang de voorraad strekt.
Tekst: Teun Koetsier
Deel 1: Van 1851 tot de Tweede Wereldoorlog
De Grondwet van 1848 bepaalde dat de leden van de Tweede Kamer kiesdistricten zouden vertegenwoordigen. Sommige districten hadden meerdere vertegenwoordigers in de Kamer. Het Gooi was een deel van het kiesdistrict Hilversum.1 Uitgangspunt was dat ieder kamerlid 45.000 inwoners vertegenwoordigde. Dat had tot gevolg dat de indeling van de districten in de loop van de tijd meermalen moest worden veranderd. In 1849 waren er 68 Kamerleden maar in 1878 waren het er als gevolg van de bevolkingsgroei al 86. In dat jaar 1878 werd Alexander baron Schimmelpenninck van der Oye (1839-1918) de enige vertegenwoordiger van het district Hilversum in de Tweede Kamer.2 Deze baron uit een bekend protestants adellijk Gelders geslacht was in de eerste ronde van de verkiezingen als 2e geëindigd, achter de katholieke 3 L. G. Verwer (1846-1910), maar hij versloeg Verwer in de tweede ronde.
Alleen mannen van boven de 23 jaar die voldoende belasting betaalden hadden stemrecht. Dat kwam landelijk neer op zo’n 10% van de mannen van boven de 23.
Het zou nog geruime tijd duren voordat meer mensen stemrecht kregen. De in 1878 naar schatting enkele tientallen Laarders met stemrecht, voor zover ze hebben gestemd, zullen waarschijnlijk op de katholieke Verwer hebben gestemd.
De Grondwet van 1848 bepaalde ook dat de gemeenteraden door directe verkiezingen zouden worden verkozen. De Kieswet van 1850 was de eerste wet die de grondwettelijke bepalingen uit 1848 implementeerde, door het kiesrecht te regelen en de verdeling in kiesdistricten vast te leggen. De Gemeentewet van 1851 regelde de details met betrekking tot de verkiezing van gemeenteraden. Ook hier mochten alleen mannen stemmen die een bepaald minimumbedrag aan belasting betaalden. Dat bedrag was overigens lager dan het bij de landelijke verkiezingen vereiste minimum.
In 1851 had Laren 2006 inwoners en bestond de raad uit 7 leden. De burgemeester fungeerde als voorzitter van de raad. De raadsleden hadden een zittingstermijn van 6 jaar. Elke twee jaar trad op de 1e dinsdag van september een aantal raadsleden af volgens een van tevoren te maken rooster.4 In Laren waren dat er elke 2 jaar twee. Elke 2 jaar moesten er dus twee nieuwe raadsleden worden verkozen.

Het is niet duidelijk hoe in 1851 de verkiezingen zijn verlopen. Wel weten we dat de eerste democratisch gekozen Larense gemeenteraad uit de volgende zeven personen bestond: Wilhelmus Velthuysen, van beroep grutter, Tijmen Lambertzen Majoor, van beroep landbouwer, Johannis Mewis Majoor, van beroep landbouwer, Klaas Pandelaar, van beroep logementhouder, Cornelis Zwanikken, van beroep landbouwer, Izaak Smit, van beroep landbouwer, Roelof Calis, van beroep koornmolenaar. De raad werd voorgezeten door de burgemeester Jan van den Brink Teuniszn, van beroep fabrikant. Van den Brink was tevens gemeentesecretaris.
Überhaupt geeft het gemeentearchief van Laren uit de eerste tientallen jaren na 1851 ons weinig details. Over de verkiezingen in 1879 weten we iets meer. In Laren werden er in dat jaar bij de verkiezing van 2 leden van de gemeenteraad in totaal 125 stemmen uitgebracht. Gekozen werden C. van den Brink (42 stemmen) en C. van de Laar (38 stemmen).5 Laren had toen 1971 inwoners en dus waarschijnlijk zo’n 500 volwassen mannen. Dan had dus 1 op de 4 mannen stemrecht. Er waren nog twee kandidaten, H. Pandelaar (26 stemmen) en S. Willard (19 stemmen).
Opmerkelijk is dat bij deze verkiezing bezwaar werd gemaakt door J. P. van der Liet, sinds 1872 huisarts te Laren.6 Van der Liet stelde met een beroep op Artikel 61 van de Kieswet van 1850 dat van de volgens de tellers van de 38 op Van de Laar uitgebrachte stemmen er 15 ongeldig waren omdat niet ‘van de Laar’ maar ‘van Laar’ op het stembriefje stond. Artikel 61 zegt dat een stem van onwaarde is als niet duidelijk een persoon wordt aangewezen. Als het bezwaar gegrond zou zijn verklaard, dan zou Pandelaar in de raad zijn gekomen in plaats van Van de Laar. Het is interessant dat zowel het gemeentebestuur als het provinciaal bestuur van Noord-Holland het bezwaar serieus namen en correct afhandelden. Nederland was een rechtsstaat waarin men zich netjes aan de regels hield. Het bezwaar was te laat ingediend, maar los daarvan werd Van de Laar in het dorp door velen met ‘Van Laar’ aangeduid. ‘Van Laar’ wees dus duidelijk de persoon van Van de Laar aan. Van der Liet kreeg geen gelijk.
Politieke partijen
Het is niet duidelijk hoe in Laren in 1851 de eerste kandidatenlijst voor de verkiezingen tot stand kwam. Het lijkt waarschijnlijk dat de burgemeester als hoogste functionaris in de gemeente die lijst persoonlijk heeft samengesteld. Politieke partijen waren er aanvankelijk niet. Net als elders in Nederland bestond de gemeenteraad in Laren uit partijloze notabelen. Naar de mening van velen diende een gemeente gewoon goed te worden bestuurd en dat had weinig of niets te maken met religieuze of andere ideologische stromingen. Wel ontstonden er geleidelijk kiesverenigingen die actief werden als de verkiezingen naderden. Zo’n kiesvereniging steunde een of meerdere kandidaten en voerde campagne, als er al campagne werd gevoerd. In de Tweede Kamer waren er verder losse verbanden van gelijkgestemden. Daarvoor werden termen gebruikt als conservatieven, liberalen, antirevolutionairen en katholieken. De liberalen benadrukten de vrijheid van het individu. De Grondwet van 1848 was een succes voor de liberalen en een nederlaag voor de conservatieven. De antirevolutionairen waren protestant en zij verwierpen het gedachtengoed van de Franse Revolutie. Ze hadden moeite met de Grondwet van 1848.
Geleidelijk vormden zich landelijke politieke partijen die een bepaalde ideologische of religieuze overtuiging vertegenwoordigden.
De eerste politieke partij in Nederland was de Anti-Revolutionaire Partij (ARP), die werd opgericht door Abraham Kuyper in 1879. Die partij vertegenwoordigde een groep gereformeerde protestanten die zich in 1834 van de Nederlandse Hervormde Kerk had afgescheiden. Kuyper stond met name de gelijkstelling van het bijzonder en het openbaar onderwijs voor. In 1892 werd de Sociaal-Democratische Bond opgericht (SDB), waarvan Ferdinand Domela Nieuwenhuis de leider was. Na interne conflicten ontstond daaruit in 1894 de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) met als leider Pieter Jelles Troelstra. De SDAP werd in 1946 opgevolgd door de PvdA. De oprichting van de Algemene Bond van RK-Kiesverenigingen die later de Roomsch-Katholieke Staatspartij (RKSP) ging heten, vond plaats in 1904. De RKSP werd in 1945 opgevolgd door de KVP. De Christelijk Historische Unie (CHU), met vooral aanhang onder de Nederlandse Hervormden, werd een aantal jaar later opgericht, in 1908. Aanvankelijk bestonden er meerdere liberale partijen, die zich in 1921 verenigen in de Liberale Staatspartij of ‘De Vrijheidsbond’, de basis van de huidige VVD.
Bij de grondwetsherziening van 1917 werd het districtenstelsel afgeschaft en het algemeen kiesrecht ingevoerd voor alle mannen ouder dan 23 jaar. Bij diezelfde herziening werd vastgelegd dat het bijzonder onderwijs recht had op dezelfde financiering als het openbaar onderwijs. Dit betekende het einde van de ‘schoolstrijd’. In 1919 kregen ook alle vrouwen kiesrecht. Na de invoering van het algemeen kiesrecht gingen de politieke partijen echt een belangrijke rol spelen, landelijk maar ook lokaal. Toen verschenen bij de verkiezingen voor de gemeenteraad naast de landelijke partijen ook de puur lokale partijen.

JAN HAMDORFF RAADSLID
Traditioneel waren in Laren alle raadsleden katholiek. Met die traditie werd op 6 oktober 1896 gebroken toen Jan Hamdorff tot lid van de raad werd gekozen. Er waren 136 stemgerechtigden waarvan er 88 kwamen stemmen. Eén stem was ongeldig en dus waren 87 stemmen geldig. Daarvan waren er 44 op Hamdorff uitgebracht. Het ging om één zetel en er waren 7 andere kandidaten. Van de anderen kreeg W. Pandelaar er 23 en T. Willard kreeg er 14. Op huisarts J.P. van der Liet werd 1 stem uitgebracht. In 1896 had Laren 2239 inwoners en het aantal niet-katholieken nam langzaam toe. De entree van Hamdorff, die bij de Hervormde Gemeente hoorde, in de raad reflecteerde die ontwikkeling. Hamdorff, de eigenaar van het gelijknamige hotel, was een verstandig mens en een zeer actief gemeenteraadslid.7 De katholieken konden het goed met hem vinden. Hij hield overigens ook zijn eigen belang goed in de gaten en niet iedereen had een positief oordeel over zijn optreden.8
Hamdorff werd in de gemeenteraad meteen actief. Hij wees er in de gemeenteraad bijvoorbeeld op dat er langs de grintweg van Laren naar Hilversum een diepe goot was aangebracht die gevaar opleverde. Omdat de trambaan aan de andere kant lag konden rijtuigen of breed beladen wagens elkaar niet goed meer passeren zonder het risico van omslaan of in de goot terecht te komen. Hamdorff stelde voor dat de gemeenteraad de voor de weg verantwoordelijke directie zou benaderen.9
In de Gooi- en Eemlander van 7 januari 1920 vinden we een aardige schets van de raadsvergaderingen in Laren van rond 1906, dus vóór de invoering van het algemeen kiesrecht. De schets illustreert ook de populariteit van Jan Hamdorff. We lezen: “Het is ongeveer 14 jaar geleden dat wij voor het eerst een raadsvergadering te Laren bijwoonden. Welk een gemoedelijke toestand was dat toen. Midden in de raadszaal stond een ovale tafel waarom de zeven raadsleden met hun voorzitter, burgemeester Velthuysen, zaten geschaard. De hoofden, alle voorzien van een sigaar, dicht bij elkander gestoken, zoodat men van de beraadslagingen weinig of niet vernam. Alles praatte dooreen en aan leiding ontbrak het ten eenemale. […] Als de raadszaal door het dampen der edelachtbaren in een ondoorzichtbare rookwolk was gehuld, kon men vanuit de perstribune, minder parlementair aangeduid met de naam van bedstede, geen personen meer onderscheiden, en was opletten dubbel geboden. […] deze raadsvergaderingen … duurden niet lang. Begon het tegen half 12 te loopen dan riep het lid [Hein] Smit geregeld: ‘Opschieten, want ‘k mot om 12 uur eten’; dan wist men wel van opschieten en om half 12 stonden we op straat. Jan Hamdorff nodigde vervolgens zijn medeleden op een ‘slokkie’, van welke uitnodiging de meesten gebruik maakten en om de ronde tafel bij ‘Jan’ werden de gemeentezaken nog eens dunnetjes besproken.”
Met Hamdorff kwam er dus een protestant in de raad, maar de raad bleef verder bestaan uit wat beter gesitueerde katholieke Laarders.
In 1909 veranderde dat enigszins; een katholieke arbeider werd raadslid. De ‘Roomsch-Katholieke Volksbond’ werd in 1888 opgericht en dat gaf de aanzet tot het oprichten van katholieke vakverenigingen. Uiteindelijk leidde dat tot de Bond van R. K. Werkliedenverenigingen in 1897. In 1898 werd in Laren het vergadergebouw der R. K. Werkliedenvereeniging gebouwd en vervolgens ingewijd.10 De organisatie had een groot aantal onderafdelingen en vakafdelingen waarin vele beroepsgroepen en maatschappelijke organisaties waren vertegenwoordigd. De arbeidersbeweging had Laren bereikt en in 1909 kwam C. Bakker Tz in de raad als vertegenwoordiger van de R. K. Werkliedenvereeniging. Er was een vacature en er waren twee kandidaten, Cees Bakker en T. Majoor Jan Tzn. Van die twee werd Cees Bakker gekozen.11 Volgens De Gooi- en Eemlander van 7 januari 1920 hadden de conservatieve raadsleden eerst moeite met een werkman in de raad, maar Cees Bakker bleek een sfeer verhogende aanwinst, want hij haalde in zijn speeches vaak stukken uit kranten en tijdschriften aan, die hij niet helemaal had begrepen.12 Dat was voor de anderen een bron van vermaak.
Op zich is het opmerkelijk dat toen het recht om te stemmen bij verkiezingen nog steeds gekoppeld was aan een zeker niveau van welstand en arbeiders daarbuiten vielen, toch een vertegenwoordiger van de arbeiders in de Larense raad werd gekozen.

In 1909 werd jonkheer Hubert Louis Marie van Nispen van Sevenaer burgemeester van Laren.
Na het overlijden in 1862 van burgemeester Jan van den Brink, die in 1851 de eerste democratisch gekozen gemeenteraad voorzat, werd Willem Velthuysen (ca.1805-1887) burgemeester. Dat was de Willem Velthuysen die als gemeenteraadslid al deel uitmaakte van de raad in 1851. Willem maakte in 1877 plaats voor zijn zoon Christianus Lambertus Velthuysen (1849-1909), die in 1909 werd opgevolgd door Van Nispen.
Wim Derksen schrijft: “De burgemeester was voor de Tweede Wereldoorlog bij uitstek een magistraat. Hij was het plaatselijke symbool van de overheid, ja ook van de nationale overheid. Hij was zeer zichtbaar in zijn gemeente. Veel burgemeesters hadden zelfs nog een ambtskostuum, met degen.”13 Dat ambtskostuum was in het midden van de 19e eeuw ingevoerd en werd pas in 1994 afgeschaft. De ambtsketen stamt ook uit die tijd. Kostuum en degen moesten burgemeesters overigens zelf kopen en het lijkt erop dat niet iedere burgemeester dat ook deed. Het salaris van een burgemeester was erg laag. Burgemeesters werden verondersteld van stand te zijn en geld mee te brengen. Van Nispen zou tot 1946 burgemeester zijn met een onderbreking van twee jaar in de laatste fase van de Tweede Wereldoorlog toen de NSB’er Adriaan Willem (Willy) Knipscheer burgemeester was. Na de Tweede Wereldoorlog veranderde het burgemeestersambt van karakter. Burgemeesters werden meer managers of teamleiders.
Eerste lokale politieke partij
De eerste en in het interbellum belangrijkste politieke partij in Laren was de Neutrale partij. Nog voor de invoering van het algemeen kiesrecht zien we al beweging in die richting.
In 1910 bleek bij de volkstelling dat Laren op 31 december meer dan 3000 inwoners had en de raad groter werd.
Ze bestond niet langer uit 7 maar uit 11 leden. Na de komst van de stoomtram begonnen mensen van buiten zich in Laren te vestigen. Laren groeide en de nieuwe inwoners waren lang niet allemaal katholiek. Toen de gemeenteraad groter werd zag een aantal nieuwe inwoners van Laren een kans om beter in de raad vertegenwoordigd te worden.
In die tijd was er in Laren al een R. K. Kiesvereniging die kandidaten voorstelde voor de gemeenteraadsverkiezingen, maar in 1911 kwamen de nieuwe, en vermoedelijk voor het merendeel niet katholieke inwoners van Laren in actie. De Gooi- en Eemlander van 18 februari 1911 meldt: “Alhier is op initiatief van de heeren F. Insinger, C. J. Jaski, J. D. Landré Jr., H. M. Krabbé, Aug. Le Gras, dr. K. F. A. Lommel, J. F. Wilmink, G. L. Wittig en H. van Es besloten, te trachten een neutrale kiesvereeniging op te richten.”

De Courant van 1 maart 1911 meldt: “Te Laren (N.-H.) is een neutrale kiesvereeniging opgericht door kiezers welke allen gerekend kunnen worden onder de z.g. „opgezetenen”: schilders, forensen, enz. Deze vormen een integreerend deel der bevolking, doch zijn nog niet in den gemeenteraad vertegenwoordigd. Getracht zal worden bij de a.s. raadsverkiezingen een of meer zetels te veroveren.” De Gooi- en Eemlander van 8 april 1911 meldt dat Koninklijke goedkeuring was aangevraagd op de statuten van de Neutrale Kiesvereeniging ‘Gemeentebelang’. Het is aardig om naar de achtergrond van enkele van de oprichters van de nieuwe kiesvereniging te kijken. Anton Frederik Insinger was de eigenaar van de buitenplaats Larenberg, Christiaan Jan Jaski was koopvaardijofficier geweest, Jean Daniël Landré jr. was koopman, Hendrik Maarten Krabbé en August Johannes Le Gras waren schilders en dr. Karel Frederik Abraham Lommel was huisarts. Vergelijken we dat met de boven gegeven samenstelling van de gemeenteraad van Laren in 1851 dan zien we dat zich met de nieuwe kiesvereniging een nieuwe elite meldde.
De Larense katholieken hadden sterk de neiging om naar de wereld te kijken in termen van katholiek versus niet-katholiek. In De Gooi- en Eemlander van 21 juni 1911 citeert de heer Dalloyaux, de secretaris van de nieuwe neutrale kiesvereniging, uit een verslag van de R. K. Kiesvereniging het volgende: “Het bestuur meende een der nieuwe zetels voor niet-Katholieken te moeten overlaten. Die krijgen alsdan 2 zetels, waarop ze recht hebben, terwijl ze geen recht hebben op 3.” Dalloyaux reageert met: “Gemeentebelang wenscht in principe niets wat betreft de rechten omtrent het aantal zetels Katholieken of niet-Katholieken. Zij wenscht alléén mannen in den gemeenteraad die zij bekwaam acht, hunne taak, waarvoor zij in den gemeenteraad zitting nemen naar behooren te kunnen vervullen. Onafhankelijke mannen, met een ruimen blik op allerhande zaken, mannen met ondervinding, die vrij-uit spreken kunnen wanneer het erop aan komt voor de belangen der inwoners en die der gemeente te strijden; mannen die willen medewerken tot ontwikkeling en verbetering in de gemeente en dat wel zóó min mogelijk ten koste der beurs; in een woord mannen gehecht aan Laren en daarvoor hun tijd en krachten opofferende tot het welzijn der gemeente en hare bewoners. Dat is toch iets anders dan den wensch hebben van een speciaal aantal zetels voor niet-Katholieken.” 14
Toen de raad ging bestaan uit 11 zetels kwamen er dus 4 nieuwe zetels bij. In de oude raad hadden de katholieken 6 zetels en werd 1 zetel bezet door de niet-katholieke Hamdorff. De R. K. Kiesvereniging lijkt tot aan de oprichting van de Neutrale Kiesvereniging de kieslijst te hebben samengesteld en daar dus op een gegeven moment Hamdorff op te hebben gezet. Toen de raad uit 11 leden ging bestaan vonden ze dat er nog wel een niet-Katholiek bij kon. De nieuwe raad zou dan bestaan uit 9 katholieken en 2 door de katholieken aangewezen niet-katholieken. De oprichting van de neutrale kiesvereniging lijkt daarop een reactie.
De nieuwe inwoners van Laren wilden zelf bepalen wie hun vertegenwoordigde. Ze wilden bekwame mensen die onafhankelijk van een partijpolitieke of godsdienstige richting alleen het belang van het dorp dienden.
Het lijkt erop dat het nog even duurde voordat de neutralen echt invloed kregen. Volgens De Gooi- en Eemlander van 22 mei 1919 bestond tot de verkiezingen in dat jaar de raad uit 10 katholieken en 1 protestant. Die ene protestant was Jan Hamdorff en die zat al sinds 1896 in de raad. De oprichting van de neutrale kiesvereniging in 1911 leidde in eerste instantie dus tot weinig of niets. Dat veranderde in 1923 zoals we weldra zullen zien.

Algemeen kiesrecht
In 1919 waren er in Laren voor het eerst gemeenteraadsverkiezingen waarbij alle volwassen mannen en vrouwen mochten stemmen. Van de landelijke politieke partijen speelden in 1919 in Laren alleen de RKSP en de SDAP een rol. De RKSP won 8 zetels, de SDAP 2 en de Neutrale partij won 1 zetel. De zetels van de SDAP werden bezet door Henri Polak en de heer Piet Voogd, twee zwaargewichten uit de arbeidersbeweging. De zetel van de Neutrale Partij werd bezet door Jan Hamdorff.
De belangrijkste niet-katholieke partij in Laren was in het interbellum de Neutrale Partij. Die lokale partij had geen echt politiek programma, maar formuleerde uiteindelijk wel een liberaal ‘richtsnoer’. De partij was van mening dat de financiële situatie van de gemeente zorgelijk was. Het richtsnoer van 1927 stelde dat de partij opkwam voor het algemeen belang, maar ook dat de gemeente minder moest gaan uitgeven. Dat moest gebeuren door overbodige arbeidskrachten af te schaffen, het Sint Jansziekenhuis minder subsidie te geven en te stoppen met het aankopen van grond. Daarentegen moesten de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling en de gezondheid van de inwoners dringend worden bevorderd, echter met inachtneming van de bezuinigingen. Steun aan werklozen moest worden gekoppeld aan productieve werkverschaffing. In 1931 werd er een nieuw punt toegevoegd: de partij verzette zich tegen ontwikkelingen die de schoonheid van het dorp zouden kunnen aantasten. De Neutralen vonden dat ze op dit punt niet achter konden blijven.


Door de toename van het aantal niet-katholieke inwoners verloor de aanvankelijk oppermachtige RKSP tussen de twee wereldoorlogen aan electorale steun. Ook waren de katholieken onderling niet altijd eensgezind. In de aanloop naar de verkiezingen van 1923 vond een meerderheid binnen de RKSP bijvoorbeeld, dat Hendrik Calis lang genoeg wethouder was geweest. Hoewel erfgooier Calis van 1913 tot 1943 dertig jaar lang onafgebroken wethouder was, moest hij soms alles uit de kast halen om herkozen te worden. Ook deze keer. Zijn partijgenoten vonden dat A.F.J. van Gestel wethouder moest worden, want Calis wilden ze niet meer. Calis was het daar uiteraard niet mee eens. Hij verzon een list. Nadat de verkiezingsuitslag bekend was geworden en duidelijk was dat de RKSP 6 van de 11 zetels had behaald, overlegde hij in het geheim met de niet-katholieke partijen om zijn kandidatuur te steunen. De oppositie mocht dan van hem een niet-katholieke wethouder leveren. Calis zal ook de dissidente katholiek Zwanikken, die met een eigen lijst deelnam en een zetel had behaald, hebben overgehaald om hem te steunen.
Bij de definitieve stemming voor het wethouderschap kreeg Jan Jaski van de Neutralen 6 stemmen, waaronder die van Calis.15
Jaski was daarmee de eerste wethouder die werd verkozen.
Vervolgens kreeg Calis 6 stemmen, 5 van niet-katholieken en een van zichzelf. Daarmee werd hij de tweede wethouder. Toen de R. K. Kiesvereniging bezwaar maakte en Calis opriep om zijn zetel ter beschikking te stellen, zei Calis zijn lidmaatschap van de R. K. Kiesvereniging op.16 Leverden de katholieken aanvankelijk beide wethouders – Hendrik Calis en Joh. Campman – in 1923 werd, dankzij de list van Calis, Jaski van de Neutralen de eerste niet-katholieke wethouder.
Ondanks de groei van het aantal niet-katholieken behaalde de RKSP bij de gemeenteraadsverkiezingen in 1927 toch weer de comfortabele meerderheid van 7 van de 11 zetels. De Neutrale Partij kreeg 3 zetels. De Christelijk Historische Unie 1 zetel. De Antirevolutionaire Partij en de sociaaldemocratische SDAP behaalden te weinig stemmen voor een zetel.
Het besturen samen met de niet-katholieke wethouder Jaski was de RKSP achteraf goed bevallen en in 1927 werd Jan Hamdorff van de Neutralen de tweede niet-katholieke wethouder, naast de katholieke Hendrik Calis. Samen vertegenwoordigden zij 10 van de 11 zetels.
Op 17 juni 1931 werden er opnieuw gemeenteraadsverkiezingen gehouden. Omdat het aantal inwoners verder was gegroeid, waren er in plaats van 11 nu 13 zetels te vergeven. De RKSP behaalde er 7. De Neutrale Partij verwierf 3 zetels. De Christelijk Historische Unie kwam opnieuw met 1 zetel in de raad die bezet werd door H. Veenema. De SDAP, die er in 1923 en 1927 niet in was geslaagd om een zetel te bemachtigen, kwam terug in de raad met 1 zetel, die werd bezet door de extreemlinkse Piet van Praag. Mogelijk heeft het feit dat ook Laren werd getroffen door de wereldwijde crisis die in 1929 was begonnen, hiermee iets te maken.
In 1932 splitste landelijk de links-socialistische Onafhankelijke Socialistische Partij (OSP) zich af van de SDAP.
Vanaf dat moment vertegenwoordigde Van Praag de OSP in de gemeenteraad.
In 1931 werden Hendrik Calis van de RKSP en de koopman in effecten W. Drukker van de Neutrale Partij beiden wethouder. Hoewel hun zetelaantal in verhouding was geslonken, domineerde de Roomsch-Katholieke Staatspartij opnieuw voor vier jaar de Larense politiek. De katholieken hebben meerdere lijsten. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1931 voert A. van den Brink de lijst van Dissidente katholieken aan en komt met 1 zetel in de raad.17 De Lijst Zwanikken in 1923 moet ook als een lijst van dissidente katholieken worden beschouwd. De Vrijzinnig Democraten staan dicht bij de Neutrale Partij. De ARP en de CHU treden soms los van elkaar op maar gaan ook wel eens een lijstverbinding aan. De Christen Democraten zijn Christelijke pacifisten. Larensch Volksbelang is een linkse partij verwant met de SDAP. De OSP is een extreem-linkse afsplitsing van de SDAP.

In 1935 haalde de RKSP bij de gemeenteraadsverkiezingen weer 7 zetels van de 13. De Neutralen verloren een zetel en kregen er 2. De pacifistische Christen Democraten haalden 2 zetels. De samenwerkende Christelijk Historische Unie en de Anti-Revolutionaire partij haalden elk 1 zetel evenals de Vrijzinnig Democratische Partij die ook 1 zetel kreeg. Er deden twee communistische partijen mee: de Communisten met lijsttrekker Ferry Oversteegen en de Revolutionair-Socialistische Arbeiderspartij (RSAP) met lijsttrekker Van Praag. De RSAP was een nieuwe politieke partij, ontstaan in 1935 als fusie van de Revolutionair-Socialistische Partij (RSP) en de OSP. Als Oversteegen en Van Praag hadden samengewerkt zouden ze een zetel in de raad hebben bemachtigd, maar dat behoorde klaarblijkelijk niet tot de mogelijkheden.
De nieuwe gemeenteraad kwam in september voor het eerst bijeen. Wethouders werden Hendrik Calis en mr. Berend Drijber van de Neutrale Partij.
Wethouder Drijber en de RKSP
Zoals we zagen werden in 1935 Hendrik Calis van de RKSP en Berend Drijber van de Neutrale Partij de twee wethouders. Drijber was de zoon van een dominee, hij was een advocaat die lange tijd in Indië gewerkt had. Hij was een welbespraakte, bekwame en actieve man, die de politiek inging omdat hij fel tegen de NSB was en vond dat je niet politiek neutraal kon blijven.
Niet iedereen was echter gelukkig met wethouder Drijber. In oktober 1935 werd er op zijn initiatief een club van niet-katholieke raadsleden opgericht. Drijber wilde zijn onderhandelingspositie binnen B&W verstevigen. Dat was geen anti-katholieke actie, maar toch. Drijber en de katholieken botsten regelmatig. In de aanloop naar de verkiezingen in 1939 was er weer een incident in de relatie tussen Drijber en de katholieken. Het raadslid Bleekemolen van de RKSP vond dat de Openbare Leeszaal en Bibliotheek Laren-Blaricum alleen subsidie kon krijgen als het tijdschrift De Vrijdenker uit de leeszaal werd verwijderd. Bleekemolen noemde het tijdschrift een ‘vies blaadje’. Wethouder Drijber verzette zich tegen deze censuur. Het voorstel werd verworpen met 7 tegen 6 stemmen, maar men ging wel de Leeszaal verzoeken om De Vrijdenker te verwijderen. Tegen stemden de heren Post, Felten, Smit, Strijbis, Hosang, Venema en Drijber. J. Smit Kzn van de RKSP stemde dus ook tegen. Het verhaal gaat dat in ieder geval voor de Tweede Wereldoorlog voorafgaand aan een raadsvergadering de katholieke raadsleden altijd op de pastorie een gesprek hadden met de pastoor. Op die manier zou de pastoor, wat het gemeentebestuur betreft, de vinger aan de pols hebben gehouden. De pastoor en burgemeester Van Nispen hadden in die tijd ook een goede relatie.
De kwestie van De Vrijdenker lijkt typisch een kwestie waarbij pastoor Hendriks op de achtergrond een rol kan hebben gespeeld.
Op 1 mei 1939 stelde het bestuur van de Neutrale Partij voor om de lijst samen te voegen met die van de Liberale Staatspartij en die van de Vrijzinnig Democraten. Het doel was om de macht van de katholieken te breken. In 1935 had de Neutrale Partij 2 zetels gekregen en de Vrijzinnig Democratische Partij 1. Het bestuur ging ervan uit dat men door samenwerking nog een zetel van de katholieken kon afsnoepen. De samenwerking kwam tot stand en dit alles gebeurde vrijwel zeker met medeweten en instemming van wethouder Drijber. Het ging duidelijk regelmatig niet goed tussen Drijber en de katholieken.

De verkiezingen van 1939
Ondanks het feit dat men de hele dag ouden van dagen en herstellende zieken naar het stembureau had gereden, verwierf de RKSP in 1939 slechts 6 van de 13 zetels. De Roomsch-Katholieke Staatspartij was voor het eerst in de geschiedenis van Laren haar meerderheid kwijt. Twee nieuwe partijen hadden elk 1 zetel verworven: Laren’s Volksbelang, met als lijstaanvoerder W. J. van der Veer, en de Zelfstandige Neutrale Partij van een zekere Obondus Sikkens. Daarnaast behield de CHU 1 zetel, evenals de linkse, pacifistisch christelijke partij de Christen Democratische Unie. De Liberale Staatspartij, de Vrijzinnig Democraten en de Neutralen kregen samen 3 zetels.
Hoewel de katholieken hun meerderheid kwijt waren, was de RKSP nog steeds verreweg de grootste partij.
In het verleden vormden ze meestal een coalitie met de andere grootste partij, de Neutrale Partij, die steeds één van de twee wethouders mocht leveren. Dit keer deden ze het anders. Na de verkiezingen in mei besloten de katholieken in de zomer dat ze er niets voor voelen om weer in zee te gaan met de neutralen. De coalitie met Drijber was hen niet goed bevallen.
De komst van Obondus Sikkens in de raad betekende een nieuwe mogelijkheid, ondanks het feit dat hij een slechte reputatie had.
Het was alom bekend dat Sikkens in grote geldnood verkeerde. In de jaren dertig was door winkeliers in Laren en Blaricum een lijst met wanbetalers samengesteld. Sikkens stond op de lijst. Ondanks de slechte reputatie van Sikkens, deed de RKSP-fractie in de zomer van 1939 Sikkens het voorstel om samen te werken. Ze boden hem een wethouderschap aan, in ruil voor zijn ondersteuning van het katholieke beleid. Sikkens bezweek voor het aanbod. De man verkocht in de zomer van 1939 zijn ziel aan de RKSP. Samen hadden de RKSP en de Zelfstandige Neutrale Partij toen de minimale meerderheid van 7 zetels. De RKSP leverde wederom wethouder Calis. Sikkens werd de tweede wethouder in het college.
De protesten waren talrijk.
Nadat in september 1939 de nieuwe wethouders waren geïnstalleerd, meldde De BEL op 5 september 1939 het terugtreden van Drijber als raadslid. Raadslid Strijbis van de Neutrale Partij noemt Sikkens een ‘Streber’ en ook anderen uitten hun ongenoegen. Sikkens zou niet heel lang wethouder zijn. Op 10 mei 1940 begon voor Nederland de Tweede Wereldoorlog. Op 21 december 1940 werd Sikkens lid van de NSB en in 1942 werd hij geïnstalleerd als (NSB-)burgemeester van Oegstgeest.
Slotwoord
Waar vergaderde de gemeenteraad van Laren? Vanaf 1888 gebeurde dat in het gebouw op de hoek van de Sint Janstraat en de Eemnesserweg dat de bijnaam Prinsemarij draagt omdat het politiebureau beneden was en het gemeentehuis daarboven. Bep De Boer schreef over twee eerdere gemeentehuizen: “Het eerste gemeentehuis is in gebruik geweest tot 1863. Dat stond ongeveer op de plaats waar vroeger de Rabobank was, op de hoek Klaaskampen/Schoutenbosje. Onder burgemeester W. Velthuysen, de vader van de latere burgemeester C.L. Velthuysen, die hem in 1877 opvolgde, werd het tweede gemeentehuis in gebruik genomen. Dit gemeentehuis stond naast het huis van de burgemeester op de Brink tegenover de Nieuweweg. Het was een klein onaanzienlijk bakstenen gebouwtje. De gang in het midden en aan weerszijden daarvan een kamer. Eén voor de burgemeester en de andere voor de secretarie.”18
Dank
Voor de laatste secties van dit artikel heb ik vrij veel gebruik gemaakt van hoofdstuk 3 uit Het dorp, de oorlog, de mensen, Hilhorst & Koetsier, 2020. Ik dank Cees Meijer en Elbert Roest, oud-burgemeester van Laren, voor het kritisch becommentariëren van een eerdere versie van dit artikel.
Literatuur
Ineke Hilhorst & Teun Koetsier, Het Dorp, De Oorlog, De Mensen, Laren, 2020.– Ernst Wortel, Burgemeesters en Raadsleden van de Gemeente Laren n. h., Laren, 1991. Hans Vollaard, Geerten Boogaard, Joop van den Berg, Job Cohen, De Gemeenteraad, ontstaan en ontwikkeling van de lokale democratie, Amsterdam, 2018.
Noten
- resources.huygens.knaw.nl/verkiezingentweedekamer/databank/zoek_district/?l=h
- Hij vertegenwoordigde Hilversum van 26 maart 1878 tot 1 mei 1882. Zie https://www.parlement.com/id/vg09ll7ilrze/biografie/a_alex_baron_schimmelpenninck_van_der#p.loopbaan
- https://www.dbnl.org/tekst/sten009monu07_01/sten009monu07_01_0106.php
- Zie de Gemeentewet van 1851
- De Gooi- en Eemlander van 2 augustus 1879, p. 1
- https://historischekringlaren.nl/huisartsen-in-laren
- Zie bijv. het verslag van de gemeenteraadsvergadering in de Gooi- en Eemlander van 6 november 1897.
- Zie bijvoorbeeld een ingezonden brief in de Gooi- en Eemlander van 2 december 1914 van P. van Es
- De Gooi- en Eemlander: nieuws- en advertentieblad van 26 december 1896, p. 2
- Op het adres Eemnesserweg 11. Zie Jaargang 1940 van het Officieel Adresboek der Gemeenten Laren (N.H.), Blaricum en Eemnes, p. 16.
- Gooi- en Eemlander van 11 augustus 1909.
- Bakker kwam wel op voor de arbeiders. Zie de discussie over de jaarwedde van de klokkenist in het verslag van de gemeenteraadsvergadering in de Gooi- en Eemlander van 12 januari 1916.
- https://www.wimderksen.com/blogs/de-historie-van-de-burgemeester.html
- N. B. Dalloyaux was overigens katholiek. In 1923 stond hij op de R. K. kandidatenlijst in Laren.
- De van Schiermonnikoog afkomstige Christiaan Jan Jaski (1868 – 1950) was oud-stuurman bij de Nederlandsch Indische Stoomvaart Maatschappij.
- Zie De BEL van 14 december 1923 met een verslag van de raadsvergadering.
- Zie voor de verkiezingsuitslag in 1931 de Gooi- en Eemlander: nieuws- en advertentieblad van 18 juni 1931, p 2.
- Historische Kring Laren, Kwartaalbericht 137, Winter 2016

