Belevenissen van Christoffel Hoegé, Gerritje de Wit en hun nazaten 

Belevenissen van Christoffel Hoegé, Gerritje de Wit en hun nazaten 

Zo’n 65 kilo of meer moeten die twee ‘vette Texelse schapen’ hebben gewogen die Gerrit en Machiel, de zonen van Christoffel Hoegé en Gerritje de Wit, zaterdagnacht 4 november 1842 op het weiland van de Eemnesser boer Dirk de Bruin de keel door hadden gesneden, op hun nek hadden genomen, over weilanden, bouwland en onverharde weg hadden gesjouwd naar de hut van hun ouders op de Larense heide. Het was dus geen wonder dat gerechtsdienaar Jan Versteeg, die de volgende morgen gealarmeerd was door boer Dirk die alleen nog het koppelstuk en bloed van zijn schapen in het weiland aantrof, gemakkelijk de diepe dubbele sporen kon volgen die hem door die weilanden, langs het hek van de heer Backer (waar nog meer vers bloed en een pluk wol aan de paal zat) via het bouwland, over de Gooiergracht en de onverharde weg linea recta naar de hut van hun ouders leidden die in de heide bij het Zandgat lag. En daar bleek onder de heg bij die hut verdacht vers gegraven en dus liet Jan de werkman Hendrik Prijkel1) met een spade komen om de omwoelde aarde weg te scheppen.

Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 154 [2020-4]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.

Tekst: Adrie Kerkhof

Dat alles las ik in het Noord-Hollands Archief, in de getuigenverslagen opgenomen in het dikke dossier dat over de zonen van Christoffel Hoegé was opgemaakt. 

Zo getuigde vervolgens Jan Versteeg dat vader Christoffel, toen hij Hendrik Prijkel zo bezig zag, naar buiten was gekomen en zei ‘houd maar op met graven, de jongens hebben hier een hond2) begraven’. De verklaring dat daar de ingewanden van een kalf begraven zouden zijn, zoals Christoffel nog verzon, mocht niet meer baten toen de ingewanden van het eerste schaap al waren blootgelegd en de resten van het tweede schaap ook tevoorschijn kwamen.

Daarna, zo noteerde de griffier, wist gerechtsdienaar Jan de moeder van de jongens, Gerritje de Wit, die naar buiten was gekomen toen haar man ontdaan weer naar binnen was gegaan, met enige zeer dreigende woorden – als zij niet met de waarheid voor de dag zou komen, zou hij ter plekke de Eerste Assessor en ‘de gansche Raad’ van de gemeente Laren plús de dorpsbode erbij laten halen! – te bewegen om open kaart te spelen. Dus biechtte ze op ‘mijne zoons zijn gisteren avond met twee schapen te huis gekomen’ en ze haalde ijlings de in huis onder een hoop kaf verstopte vachten naar buiten en gaf ze aan gerechtsdienaar Jan – het schapenvlees was inmiddels al in een grote kuip in huis aangetroffen.

Detail uit het dossier van Gerrit en Machiel Hoegé. 

Mauvezand 54, Laren
Waar nu het huis staat met als adres Mauvezand 54, Laren, op de hoek bij de Harmen Vosweg, stond bijna 180 jaar geleden een hut waar Christoffel Hoegé (±1777-1844) en zijn vrouw Gerritje de Wit (1783-1855) woonden. Zij waren voorouders van Adrie Kerkhof uit Amsterdam, die geboren is in Laren. Nummer 7 (augustus 2019) van de Engelien en Cornelis-nieuwsbrief, een familie-nieuwsbrief van Adrie, is voor een groot deel gewijd aan familiegeschiedenissen die zich in en rondom deze hut hebben afgespeeld. 
Reeds eerder publiceerden wij verhalen uit de Engelien en Cornelis-nieuwsbrief (over Rijkje Wortel en Cornelis Kerkhof, in Kwartaalbericht 131 [1/2015]). Ditmaal in een iets bekorte versie aandacht voor Christoffel en Gerritje, hun zonen Gerrit, Machiel en Hendrik, hun dochter Grietje (1805-1875, betovergrootmoeder Adrie) en haar dochter Engelina (1841-1915, overgrootmoeder), alsmede Engelina’s zoon Gerrit (1883-1954, opa). In een apart verhaal aandacht voor de ouderdom van de hut, die naast de bekende hut van Mie Rigter en Anthonie Schaapherder lag.

Vlagen van woestheid
Al zou moeder Gerritje nog de volgende dag in Laren bij het verhoor door de eerste Assessor aan haar verhaal hebben toegevoegd dat de jongens hadden gezegd ‘wij hebben wat vleesch gehaald, onze aardappelen zijn zoo slecht’3) en al zou de advocaat van de jongemannen tijdens de rechtszaak over Gerrit beweren dat “hij dikwijls en vooral bij verandering van het weder aan vlagen van woestheid onderhevig is en ook in zulk eenen staat deze daad gepleegd heeft”, waardoor hij zich natuurlijk niets meer kon herinneren4) – als verzachtende omstandigheden leek het bij de rechtszaak amper een rol te spelen.

Huis van Arrest en Justitie
Gerrit en Machiel, 23 en 21 jaar oud, werden op 8 november bij het Naardermeer gearresteerd, in het huis van hun zus Jacoba en haar man en overgebracht naar het Huis van Arrest en Justitie aan de Heiligeweg in Amsterdam – waar de ondervragingen plaatsvonden. Op 21 februari 1843 werd hen het vonnis voorgelezen in het Provinciaal Gerechtshof aan de Prinsengracht: “Zeven jaar in een rasp, tucht- of werkhuis”, voorafgegaan door een half uur te pronk staan op een schavot omhangen met een bord waarop hun misdaad was opgeschreven.

Nog een half jaar zaten Gerrit en Machiel opgesloten in het Huis van Arrest en Justitie in Amsterdam tot zij, augustus 1843, werden overgeplaatst naar de straf­gevangenis in Woerden. Het was een kasteel, dat helaas mooier klinkt dan het is, maar daarover later. 

Kaart uit 1902 waarop de plaats waar ooit Christoffel met Gerritje woonde is omcirkeld. (bron: www.topotijdreis.nl).

Grote hut ‘van steen en heidezooden’
De hut waar Christoffel Hoegé en Gerritje de Wit woonden, nu adres Mauvezand 54, was een grote hut, opgebouwd uit steen en heidezoden, zoals ik kon lezen in het boek met kopieën van uitgaande brieven van de gemeente Laren. Zij was gelegen aan de heide ‘buiten gezigt van het dorp’.5)
(Zie kaart uit 1902 waarop de plek waar de hut stond is omcirkeld.)

De in het Duitse Cloppenburg geboren Christoffel verdiende zijn brood als scharenslijper en ketellapper en was in 1803 in Laren getrouwd met Gerritje, die spinster was. Hun eerste kind werd in Laren geboren, maar toen vertrokken ze naar Baarn, woonden een paar maanden in Nijkerk, vervolgens in Naarden, om zich in 1814 opnieuw in Laren te vestigen. Van de 17 kinderen die ze in totaal kregen waren er in 1830 nog maar zes in leven: Grietje (mijn betovergrootmoeder, in 1805 geboren), Jacoba, Engeltje, Gerrit, Machiel en Hendrik. 

In die hut verbleven ze sinds 1841 (meer daarover in het volgende artikel) en zeker is dat ze er alleen met hun zonen woonden: Grietje, die met Gijsbertus Bouwman6) getrouwd was, woonde toen elders in Laren, Jacoba met Klaas van Hassen bij het Naardermeer en Engeltje was ook al uit huis. 

Nadat Gerrit en Machiel waren opgepakt, bleven Christoffel en Gerritje alleen met hun jóngste zoon Hendrik in de hut achter. Ze waren al aardig op leeftijd en toen, in 1844, overleed Christoffel.

Slechte berichten uit Woerden
Het was inmiddels 1847 geworden. Het gratieverzoek dat Gerritje nog voor Gerrit en Machiel had ingediend was in november 1846 afgewezen.

Had ze nog iets van hen vernomen? Wist ze van die nachten in het cachot, waar haar jongens zó op de stenen vloer moesten slapen met alleen stro en een dekentje? Van die doorzakkende hangmatten op de slaapzaal of van die onverwarmde ziekenkamer? Ik las daarover in het boek met uitgaande brieven van de officier van Gezondheid, die de gevangenis moest inspecteren. Het was sowieso niet zo’n best jaar: zo schreef de officier op 28 augustus 1847 “dat de sterfgevallen dit jaar door de heerschende koortsen overal aanmerkelijk meerder zijn dan andere jaren” en hij voegde een staatje toe dat liet zien, dat het grootste aantal op die 12e augustus aan ‘longteering’7) was bezweken.

Dat voorspelde niet veel goeds. En ja, waren er de vier voorgaande jaren tussen de 18 en 24 gevangenen overleden, aan het eind van 1847 bleken dat er 59.

Helaas, op 11 december 1847 moest ook Gerritje horen dat haar zoon, Gerrit, op de zevende van die maand in de gevangenis was gestorven en de volgende doodstijding liet niet lang op zich wachten: ook Machiel overleed, op 14 maart 1848. De ‘longteering’ had hen waarschijnlijk het leven gekost. Ze waren 28 en 26 jaar geworden.

Moeder Gerritje en Hendrik… op pad
Na de dood van Christoffel, Gerrit en Machiel bleef Hendrik alleen met zijn moeder in de hut achter. Met spinnen kon Hendrik zo’n twee gulden per week verdienen (moeder Gerritje spinde ook) en ’s zomers, als hij het had, met ‘dagwerk met de spade’ 80 cent per dag. Niettemin waren er meer schulden dan bezittingen8) dus of ze konden rondkomen? Moest er misschien wat worden ‘bijgeklust’? 

Met ‘het schieten met scherp op den Dienaar van Justitie Jan Versteeg en den dorpsbode Hendrik Wiegers’ kwam de burgemeester in zijn brief van juni 1852 nog eens terug op een proces-verbaal, dat hij al op 14 januari 1851 had opgestuurd aan de officier van Justitie te Amsterdam, en dat, voor zover hij wist, buiten vervolging was gebleven.

Alhoewel die scherpschieterij door Hendrik Hoegé bij registratie in Amsterdam, tot ‘beleediging aan den Justitie dienaar Jan Versteeg’ bleek te zijn afgezwakt, had de familie blijkbaar reden om zich grote zorgen te maken want, zo schreef de burgemeester namelijk in diezelfde brief van juni 1852, dat “zijne zuster [Grietje], de huisvrouw van Gijsbert Bouman, en zijn neef Tijmen Schaapherder” hem verzochten “een waakzaam oog” op Hendrik te houden “want zij vreesden dat hij insgelijks als zijne broeders in de gevangenis zoude raken.” Het was vergeefs.

Het huis (boerderijtje) omstreeks 1973-1975. (Foto’s uit archief Nederlandse Genealogische Vereniging).

Verdwenen spullen in 1852
In 1852 verdween er van alles in Laren en omliggende plaatsen. Een varken was weg, tonnen en slijpstenen werden vermist, grepen en spaden raakten zoek, op het bleekveld ontbrak een hemd, de grasmaaiers waren nergens meer te vinden. En waar waren de gieter en de zeis gebleven? En de emmer en het melkjuk? 

Hendrik werd met een scheef oog aangekeken, maar ook moeder Gerritje ging over de tong. Misschien was het varken dat ze eind mei probeerde te verkopen wel van Manus uit Naarden geweest! En wat deed ze midden in de nacht bij andermans huis? En ineens honing verkopen, omdat haar zoon een stok bijen zou hebben op een geheime plek? Er waren bijen gestolen in Blaricum! 

Over die geruchten en halve en hele waarheden las ik in de brieven die de burgemeester van Laren in 1852 aan de officier van Justitie stuurde. Zo schreef hij hem dat er aardappelen waren gestolen bij Lubbert de Boer “en eenige gestrooid van dat huis naar een ander, bewoond door Lambert Grootveld” die ze niet had, terwijl de weduwe Hoegé, ‘eensklaps’ een goed gevulde kelder had. En dat de melkers ‘s morgens hun koeien leeggemolken vonden, als Hendrik weer eens aan het ‘nachtlopen’ was geweest!

Op 3 juli werd Hendrik Hoegé gearresteerd. Het varken dat hij aan Jan van der Puijl in Eemnes had verkocht bleek inderdaad dat van Manus. Op de zolder van de hut vonden gerechtsdienaar Jan en de dorpsbode een ton, de grepen en de spaden, de grasmaaiers, de gieter en de zeis en het melkjuk. Aan het eind van die maand, de 29ste volgde ook Gerritjes arrestatie.

Ze kwamen terecht in het nieuwe Amsterdamse Huis van Arrest en Justitie aan de Weteringschans.

Hun vonnis volgde 27 oktober. Hendrik kwam er – in de ogen van toen – nog genadig van af: ‘vanwege de jonge jaren’ en ‘de niet aanzienlijke waarde van het gestolene’ kreeg hij vier jaar. Die zou hij uiteindelijk in de gevangenis van Hoorn uitzitten. Maar Gerritje –  alhoewel zij door de burgemeester in een van z’n brieven aan de officier als bepaald ‘niet gek’ werd afgeschilderd – moest, zo besloot de rechter, vanwege ‘hooge ouderdom en zwakke geestesvermogens’ onmiddellijk in vrijheid worden gesteld.

Grietje en Gijsbertus
Nog drie jaren na haar vrijlating woonde Gerritje in de hut. Daarna overleed ze, op 10 oktober 1855, ze werd 72 jaar. Wat gebeurde er verder met de hut? In een notariële akte uit 1857 lees ik dat de gemeente Laren percelen verpacht en dat een van die percelen bouwland gelegen is ‘achter het huis van de Erven Hoegee’. Mogen we hieruit concluderen dat het eigendom van de hut is overgegaan op Gerritjes en Christoffels kinderen? Zeker is in ieder geval dat een van die kinderen, Grietje Hoegé, na de dood van haar moeder Gerritje (maar misschien al wat eerder) met haar man Gijsbertus Bouwman, de hut betrok.

Brooddepot en winkelwaren
Ik maak nu een grote sprong in de tijd. Het is eind mei 1879, een van de kleindochters van Christoffel en Gerritje, namelijk de in 1841 geboren dochter van Grietje en Gijsbertus, Engelina, treedt in het huwelijk met de Blaricummer Rut Terweijden. Terweijden is weduwnaar en heeft al een zoon van vijf, Meeuwis. Beiden komen bij Engelina en haar vader Gijsbertus in de hut te wonen (moeder Grietje was in 1875 overleden). In 1880 bevalt Engelina van een zoon, Gijs, en ruim een jaar later van zoon Jan.

Uit een boedelbeschrijving van 1893 bleek mij dat Rut en Engelina een ‘brooddepot’ waren begonnen, waarvoor ze het kant en klare brood betrokken van de Weesper broodfabriek De Valk. Maar of ze vanuit huis verkochten of dat Rut ging venten was niet te achterhalen. Wel werden in diezelfde akte, behalve onder andere drie koeien, een kalf, een geit en twee kippen, ook ‘winkelwaren’ genoemd die in diezelfde tijd van het brooddepot waren aangeschaft. Mogelijk werd het brood in dat ‘winkeltje’ verkocht, al weet ik niet of ik mij bij dat winkelgebeuren veel moet voorstellen.

Rut en Engelina zouden nog nóg twee kinderen krijgen, in 1883 Gerrit, mijn latere opa, en Grietje in 1885. Maar helaas, al in januari 1887 overlijdt Rut. 

Het jaar daarop hertrouwt Engelina met de landbouwer Jan Majoor, zoon van Lammert Machielse Majoor.9) Zij krijgen samen een zoon: Lambertus.

Jonge jongens, wilde haren
De jongens groeiden op en Engelina en Jan zouden met twee van hen nog flink wat te stellen krijgen. In augustus 1903 was Gerrit net een maand weer thuis van twee maanden zitten in Goes omdat hij met een haal van zijn mes Jacob Majoor een bloedende hoofdwond had toegebracht (dat lelijke knipmes was nog door de veldwachter bij Engelina thuis in beslag genomen) toen de jonge Jan veertien dagen moest zitten vanwege een grote optater die hij aan Hendrikus Smit had uitgedeeld, waarbij het maar de vraag was of diens oog nog goed kwam.

In 1907 kwam Jan Majoor te overlijden. Engelina woonde vanaf toen alleen met haar kinderen in de voormalige hut, die inmiddels wel als ‘huis’ of eigenlijk ‘boerderijtje’ kan worden bestempeld – en ook haar zus Jaapje, die nooit was getrouwd, was bij Engelina in het ouderlijk huis blijven wonen. De zussen overleden vlak na elkaar: Engelina op 16 maart 1915 en Jaapje op 18 september. In januari dat jaar had Engelina nog een testament laten opmaken, waarin de dan nog thuis wonende kinderen, Gerrit, Grietje en Lambertus het boerderijtje met meubels, inboedel en landbouwwerktuigen na haar dood zouden moeten erven (met financiële compensatie voor Meeuwis, Gijs en Jan natuurlijk). En zo geschiedde.

Als ook Gerrit en Lambertus het huis uit zijn en hun zus Grietje in april 1926 naar Blaricum verhuist, woont daar niemand meer van de familie. 

Nog een poos verhuurt Grietje het boerderijtje. In 1927 zou er een grondruil plaatsvinden tussen haar en de gemeente Laren vanwege de toegang tot het aan te leggen openluchtzwembad – in het westen ging er een stukje van de grond af, in het zuiden kwam er een stukje bij. Maar uiteindelijk verkocht ze het in 1933 aan de Vereeniging Gooische zwemschool.

Gerrit… Van Engel van Stoffel
Als kind heb ik op weg naar het zwembad nietsvermoedend langs dat boerderijtje gelopen en even nietsvermoedend ging mijn broer Gert-Jan later af en toe bij de toenmalige bewoonster Pim van Haaften op visite. We hadden geen idee dat daar onze wortels lagen. 

Maar na deze duik in de geschiedenis is mij de benaming die oude Laarders voor mijn opa Gerrit hadden en waarover mijn moeder vroeger sprak helemaal duidelijk: ‘Gerrit van Engel van Stoffel’. Tuurlijk!


Kaart (januari 1842) uit de verkoopakte van Domeinen aan de Gemeente Laren. Bij het zwarte pijltje het ‘gebouw’ van Christoffel.

Hoe oud was Christoffels hut?

Sinds wanneer stond Christoffels hut ‘van steen en heidezooden’ er eigenlijk, zo vroeg ik mij af. Ik had hem al wel omstreeks 1832 daar in de buurt ‘gesignaleerd’, op een perceeltje bouwland dat een stukje ten oosten van de Torenlaan aan de heide lag en dat hij van de gemeente pachtte.10) Wie weet teelde hij daar aardappelen en groente voor eigen gebruik. Leuk om te weten, maar over die hut, wanneer die daar stond, zei dat natuurlijk niets. 

Tekst: Adrie Kerkhof

In het brievenboek van de gemeente vond ik het afschrift van een formulier, dat op 13 juni 1842 door de gemeente Laren werd teruggezonden aan de ‘Kontroleur van het Kadaster’. En daarin schreef de gemeente dat er sinds 1841, en niet eerder, een ‘gebouw’ stond op sectie B nummer 821, waarvan Christoffel Hoegé de eigenaar was. Ook las ik daar in formulieren uit 1843, 1851 en 1853 (ingevuld vanwege justitiekosten voor Gerrit, Machiel en Hendrik) dat Christoffel ‘onroerend goed’ bezat gelegen op sectie B 1121.

Woeste gronden
Op 18 januari 1842 waren in het kader van de ontginning van ‘woeste gronden’ grote stukken heide door Domeinen aan de gemeente Laren verkocht (met de voorwaarde: in cultuur gebracht binnen drie jaar) en bij die verkoopakte hoorde een kaart waarop die stukken paars waren ingekleurd (zie kaart hiernaast). Een deel van sectie B 821 viel volgens die akte binnen het paarse stuk met de letter c (dat kan alleen het meest linkse deel zijn).11) Dat kleine rode rechthoekje dat op die kaart te zien is (bij het zwarte pijltje) moet het ‘gebouw’ zijn dat daar sinds 1841 stond en waarvan Christoffel volgens het ‘kadasterformulier’ eigenaar was.12)

En dat ‘gebouw’ is ook hetzelfde onroerend goed dat op die ‘justitieformulieren’ was ingevuld als gelegen op ‘sectie B, nr. 1121’, want dat perceel met nummer 821 bleek in 1842 namelijk te zijn opgesplitst in drie percelen: 1120, 1121 en 1122. Op de kadastrale hulpkaart van november 1842 (rechtsboven) – waarop door mij in groen de omvang van vervallen nummer 821 is toegevoegd – kunt u nummer 1122 binnen nummer 1121 zien liggen (bij het zwarte pijltje). Christoffels hut stond óp dat perceel met nummer 1122.

De splitsing van perceelnummer 821 is ook te volgen via de kadastrale leggers – dat zijn bladen waarop per gemeente, en voor iedere eigenaar apart, het perceelbezit werd bijgehouden. Op de legger van Domeinen stond perceel B 821 nog als ‘heide’ geregistreerd, maar na de verkoop van januari 1842 werd dat perceel op de legger van de gemeente Laren bijgeschreven, nu gesplitst in de percelen 1120, 1121 en 1122, de eerste twee als ‘heide’ en de laatste als ‘huis’.

Detail uit een hulpkaart van het kadaster uit november 1842 met het vervallen perceel 821 in groen
toegevoegd.

Hut op andermans grond
De gegevens in die leggers suggereren overigens dat Christoffel zó vanuit de voordeur op de heide kon stappen, maar was er vóór november 1842 echt niets van een erf geweest? In ieder geval was toen in het dossier van de jongens Hoegé te lezen dat er rondom de hut al een flinke heg lag (‘4 ellen breed’ volgens getuige Jan Versteeg) waar ze de ingewanden van die gekeelde schapen hadden begraven.

Wat wel met zekerheid uit de leggers is op te maken was dat de grond (lees: perceelnummer 1122) ónder die hut nooit van Christoffel is geweest: die grond was in 1841 nog van Domeinen en na 18 januari 1842 van de gemeente Laren. 

Uiteindelijk – ergens tussen 1857 en 188213) – is ook het eigendom van de hut overgegaan naar de gemeente Laren, maar hoe? Had het misschien met erfpacht te maken?14) Helaas is dat tot nu toe in het duister gebleven.

Opmerking: de voor beide verhalen gebruikte bronnen, alsmede de genealogische gegevens kunnen bij de redactie worden opgevraagd.

  1. Hendrik Prijkel was aangehuwde neef van Gerrit en Machiel; de moeder van zijn vrouw was een zus van Gerritje de Wit.
  2. Er werd naspeuring gedaan las ik in het dossier: zo’n negen weken daarvoor had Christoffel op verzoek van Hein Appels (was Larense bijnaam van Hendrik Schaapherder) een hond doodgeschoten (‘omdat die overal heen en weer liep’) die dus wel ergens begraven was – alleen niet daar.
  3. Dat was goed mogelijk, er heerste in de jaren 1846-1848 een aardappelziekte: schimmel.
  4. Hij bezat daarvoor een door meerdere Larense raadsleden ondertekende brief.
  5. De benaming ‘hut’, werd steevast in die uitgaande brieven over Christoffels optrek gebruikt – eenmaal werd wel het woord ‘huisje’ gebruikt maar weer doorgestreept en gewijzigd in ‘hut’. In het boek van dr. J.F. van Hengel (1875), Geneeskundige plaatsbeschrijving van het Gooiland, werd de term hut gebruikt voor de armoedigste arbeiderswoningen.
  6. Gijsbertus Bouwman was zoon van Jacob Bouwman en Klaasje Boef.
  7. Voluit schreef de officier ‘Longteering Phthisis Pulmonalis’: in hedendaagse termen: (long)tuberculose. 
  8. Volgens een afschrift van een ingevuld formulier (1851) i.v.m. de te verhalen justitiekosten dat in het uitgaande brievenboek van de gemeente stond.
  9. Het brooddepot werd door Jan Majoor niet voortgezet. 
  10. Hij stond op een lijst die zich bevindt in het Archief van het dorpsbestuur van Laren. Op die lijst staan percelen met hun eigenaren en op sommige plekken waren in potlood de gebruikers van zo’n perceel toegevoegd: Christoffel was een van hen. De lijst bevat geen datum, maar de perceelnummers met hun eigenaren zijn dezelfde als die van de lijst van eigenaren (OAT) die bij de eerste kadasterkaart van 1832 hoort.
  11. Op kaart B is perceelnummer 821 groen aangegeven. De omvang van nummer 821 is overgenomen van de eerste kadasterkaart (minuutplan) sectie B van Laren (1832), die te vinden is op de website van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. 
  12. Op de oudere kadasterkaarten werden huizen dikwijls rood aangegeven.
  13. In 1882 werd de ‘hut’ (in de akte: huis) (op B1122) en het erf (B 1121) door de gemeente Laren aan Rut Terweijden verkocht.
  14. Na de verkoop van de grond door Domeinen aan de gemeente Laren moest de gemeente jaarlijks erfpacht gaan betalen aan de Vergadering van Stad en Lande en Gooiland. In 1862 kocht de gemeente die erfpacht af.