Metamorfose, anno 1922

Metamorfose, anno 1922

Het Larens Journaal plaatste onlangs een honderd jaar oud artikel uit het weekblad voor Laren en Blaricum van vrijdag 9 juni 1922. Het was ingezonden door de heer Mark Alberdingk Thijm. Helaas was het voor velen wat moeilijk te lezen vanwege de kleine lettertjes, daarom heb ik het artikel hier in een groter lettertype uitgewerkt.

Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 166 [2023-4]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 9,50 per stuk in de Lindenhoeve en bij Bruna te koop, zolang de voorraad strekt.

Tekst: Bep (G.L.) De Boer

HET WEEKBLAD VOOR LAREN EN BLARICUM

Vrijdag 9 juni 1922

Laren metamorfose – Laren, het oude echt landelijke Laren, van voorheen, doorkruist met greppels (gelijk Amsterdam door grachten en geulen) voor het afvoeren van ’t overvloedige regenwater; Laren met zijn vele zandwegen en de Rijksstraat als hoofdweg, staat op het keerpunt om tot een meer modern dorp te worden omgeschapen. De sloten, waarvan er vele uitmondden in de Koezwade, die bij zware onweersbuien als beekjes konden stroomen; waarin de schooljeugd dan het heerlijkst vermaak kon vinden met scheepje varen en in hun geest konden jubelen de woorden van de dichter; M’n vaders klomp is een scheepje, Het slootje is de zee! – zijn reeds zoo goed als verdwenen en vervangen door een riooleeringsnet, meer beantwoordend aan den tegenwoordigen tijd. De Rijt, de breede waterloozing – die midden door den Brink sneed, terwijl beide oevers door een paar bruggetjes werden verbonden, de Koezwade met den Zuiderzee in verbinding bracht, hetgeen ’t Ministerie van Waterstaat voor 30 jaar terug op het denkbeeld deed komen, om aan het nu reeds verdwenen, historisch bolvormig bruggetje met z’n gepunte ijzeren leuninkjes, een waterpeil te plaatsen tot opmeting van den stand van de zeespiegel – is reeds jaren geleden gedempt. Een zachte glooiing in het gras wijst nog de plaats aan, waar de bekende sloot liep. Toen in het laatste jaar van de vorige eeuw het monster van de straat, de schrik der wegen, de automobiel haar eerste tocht door ’t dorp maakte; de wagen zonder paarden, die reeds een halven eeuw van te voren voordat het motorvoertuig was uitgevonden, door Jaap de Mottekijker, de man die zooals men steeds beweerde, met den helm was geboren, als de vurigen wagen was voorspeld en steeds in den volksmond bleef voortleven en des avonds, wanneer het spinnewiel niet draaide en het weefgetouw rustte, bij het knetterend haardvuur en de walmende olielamp steeds het onderwerp der gesprekken was – ja, toen de eene auto de ander met steeds korten wordende tusschenpoozen ging opvolgen, begon men van gemeentewege het daardoor steeds grooter wordend gevaar onder de oogen te zien en moesten maatregelen getroffen worden om de veiligheid voor het verkeer op de straat te bevorderen. Ten jare 1905 in een belangrijke samenkomst der vroede vaderen het gewichtig besluit genomen, om den sloot, die naast de Naarderstraat lag, een der bronaders van Larens eenigste waterplas, waar de verkeersruimte niet meer dan 5 meters telde en waarvan de Gooische Stoomtram voor haar baan ook de nodige ruimte nog opvorderde, te dempen. Doch, nadat na verloop van eenige jaren het motor- en autoverkeer steeds in omvang toenam, bleek al meer en meer, dat de destijds getroffen verbetering niet meer voor de veiligheid van de menschen voldoende was en moest door de overheid naar andere meer afdoende veiligheidsmaatregelen worden omgezien. Het gemeentebestuur dat alle veil heeft voor het leven van den rustige wandelaar, wist met den heer B. Majoor overeen te komen, om de overoude hulsthaag die zijn huis omsloot, te laten uitroeien, waardoor het straatgedeelte Naarderstraat – Torenlaan een niet genoeg te waarderen verbetering onderging. Wanneer een vereeniging tot bescherming van dieren haar jammerklachten in woord en geschrift uit over een doodgeschoten hond en alle dierenvrienden waarschuwt de gevaarlijke plek niet met hun lieve diertjes te betreden – er zijn van die vreeselijke menschen die zouden juichen indien er meer van deze hondendooders zouden opstaan en minstens één tal van deze beesten zouden neerleggen – met hoeveel te meer zorg moet dan niet een gemeentebesluit waken voor het leven en de veiligheid zijner onderdanen. Is het dan zulk ’n wonder, dat dit zorgzaam college, daar, waar eens het eendenkroost het vuile water dekte en de kikvorschen in koor hun eentonig gezang lieten hooren – een geel gesteend trottoir liet leggen, omzoomd met een rooden klinkerlaag waarop een groote stad trotsch zou zijn. Zulk een steenen wandelpad mag dan ook zeker een sieraad voor de Naarderstraat heeten, een kostelijk gewrocht werk voor ons dorp, maar bovenal een voor het gevaar der auto’s beschuttend pad voor voetgangers. Tijdens de Pinksterdagen, toen de rijksstraat een aaneengeschakelde keten geleek van auto’s, motorfietsen en wielrijders die door den verkeersagent op het kruispunt van de Stationstraat werd verbroken en in verschillende richtingen werd gedreven, wisten vele wandelaars op het nieuwe steenen voetpad een veilige have te vinden. De noodzakelijkheid van trottoirs werd door velen nu pas begrepen.