De Gedeputeerden te Laren
Onlangs is de samenwerking tussen de Gemeentes Laren, Blaricum en Eemnes geïntensiveerd door de gezamenlijke huisvesting in het nieuwe BEL-kantoor. In de plakboeken van Gerard Koekkoek vonden we een fotokopie van een artikel uit de Gooi- en Eemlander van zaterdag 13 mei 1922. Waarom de heer Koekkoek juist deze kopie in zijn archief heeft bewaard is ons niet helder. Het schetst echter wel een mooi tijdsbeeld van de problematiek. Ook in het knipsel uit de Bel van 1928 wordt al melding gemaakt van fusie besprekingen.
Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 108 [2009-2]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.
Een karakteristiek van de Maandag l.l in het patronaatsgebouw te Laren gehouden vergadering is inderdaad moeilijk te geven, zoolang niet de vele prenten, daar bijeen op één enkel prentje kunnen worden samengebracht. Want eerst dan is het mogelijk de argumenten welke werden aangevoerd en die weerkaatsen in oogen en gelaatstrekken der afgevaardigden, maar ook een enkele maal in de verteedering om de lippen der Hoogedelgestrengen, op hun juiste plaats te weten schatten.
Wij denken er natuurlijk niet aan onze objectiviteit prijs te geven – al beteekent dit niet, dat we geen oordeel durven of mogen hebben over gebezigde argumenten. Burgemeester Rigter van Blaricum, in wien, dien gewichtigen Maandag, al de geesten zijner voorouders waren gevaren zou terecht komen spoken. Zat hij niet reeds den heelen tijd te kijken alsof hij wist, dat er gedreigd was hem te zullen roepen van de zwarte bergen, grip, grap, grauw – hem den bietebouw? Niets was in staat de onweersdreiging van zijn gelaat te bannen, noch het oerinstinct der opstandigheid, ook al had hij voor deze eene gelegenheid zijn zakdoek van rebelsche kleur verwisseld voor ééne van smetteloos wit, welke hij in loffelijk pogen om bij deze gelegenheid de geesten van het verleden te doen zwijgen, waar het alléén om de toekomst ging, angstvallig in zijn linkerbroekzak te verfrommelen.
Zelfs burgemeester Van Nispen zou ons tegen de spokerij van zijn Blaricumsche collega moeilijk kunnen beschutten. Hemzelf, de in jonkheerlijken ongereptheid, ongedeerd uit de tallooze van het Blaricumsch rapport te voorschijn is gekomen, gaat echter alles voorbij. Zeker, ook deze onkwetsbare heeft een Achillishiel, beter nog een Achillesteen. Dank zij de onjuiste citaten waarin men hem heeft willen verdrinken. Doch de autoriteit van den commissaris der Koningin, die een week had verzworven in de schoonheid van Laren en Blaricum, door hem met kennis van zaken Siameesche tweelingen genoemd, was zijn stroohalm ter redding. En het optreden zijner verdedigers – hoe linkscher hoe flinker – had, behalve dan als note gaie in de wat dorre besprekingen achterwege kunnen blijven. En zoo is het helaas met de meeste argumenten, die werden aangevoerd.
Zie, hoe prof. Van Rijnberk in stoicijnsche onbewogenheid uitbroedt, dat de Blaricummers philisophiser zijn aangelegd dan die van Laren, een bedenksel, dat Gerhard’s haren onstuimig te berge deed varen. Immers deze Gedeputeerde, die behalve in de politiek ook liefhebberde in philosophie, en als oud-bewoner van het Gooi, dus eenigszins Blaricumsch behoorde te zijn bevooroordeeld, kwam tot de ontdekking van een bedenkelijk tekort in zijn opvoeding. Waarover de koud-materilistische opvatting van jhr. Roëll, dat de bekoring van Blaricum toenam door den woningnood, hem niet kon heenhelpen.
Victor E. van Vriesland, de Blaricummer van 1919, heeft een poging gedaan den heer Van Gestel te verslinden, in wien hij behalve wat betreft de literatuur ook een lotgenoot zag, die in dit gestoelte der eere even weinig thuis hoorde als hij. En zijn heimelijk verlangen moet zijn geweest het intellect van deezen Laarder député , waarvan hij met het absolute gebaar van den fijnproever reeds een voorsmaak had, te kunnen aanwenden bij de samenstelling van zijn volgend anti-fusie rapport. Dat de Sater-baad van den heer Keesing, en in tweede instantie diens schrobbeering, hem van zijn voornemens te weerhouden, is verheugend voor den Larenschen Raad, waar de heer van Gestel een onweerstaanbare figuur is, doch troosteloos voor Blaricums letterkundige en voor een nieuwe actie in zake samenvoeging. De eendrachtige samenwerking van beide letterkundigen, onder de overgevoelige en lichtelijk theatrale leiding van den heer Van Vriesland, zou zeer zeker bijzondere resultaten hebben gehad. Want reeds is thans soortgelijke samenwerking – ook al wordt ze gewoonlijk gevonden tusschen dezulken, die lichamelijk niet volmaakt zijn – spreek- woordelijk. Dr. Visser uit Blaricum maakte ter vergadering den indruk van een geslagen man. Zijn zwijgen moet velerlei oorzaken hebben gehad, want deze tijdelijke wethouder pleegt steeds op de bres te staan, als het geldt de belangen van zijn gemeente te verdedigen. Versaagde hij, na de inspanning, welke het hem moet hebben gekost, te trachten het kleine groot te maken, zooals wijlen een amphibie deed, toen het een twistgesprek begon met den graseter? Zat hij paf van het gemak, waarmede zijn overbuurman zich bewoog maakte hij een zielkundige studie van den heer Ten Kroode, die nooit tevoren in ambtelijke vergaderingen optrad, en reeds den eerste maal, zij het ook wat nerveus, zulk een verbijsterend nuchter antwoord gaf op de philosophische beschouwing van een hoogleeraar?
Wethouder Piepers, die omstuwd van zijn getrouwen voor het eerst van zijn leven in een auto-optocht naar Laren was gekomen, en daar nog confuus van zooveel gewichtigheid – en in dit leven is alles gewichtig, als men het maar zoo maakt – zijn houding tegenover Laren vaststelde, heeft men zijn rede zijn collega Campman geen goed gedaan. Want deze in de politiek vernuftige Laarder, heeft sinds zijn schoolmeestersjaren een hardnekkige afkeer van schriftelijk werk, dat door een ander is gemaakt en voor eigen werk wordt uitgegeven. En hoe kundig de heer Piepers ook is in de wegenbouw, de weg naar het hart van zijn collega loopt langs het St. Jansziekenhuis, dat hij heeft verzaakt, een weg, dien de Blaricummer wethouder niet zal kunnen aanleggen. Al bestaan er geen natuurlijke grenzen tusschen Laren en Blaricum, in de vergadering der afgevaardigen is een veelszins onnatuurlijke vrienschap tusschen de heeren aan het licht gekomen, welke onder het oppertoezicht van jhr. Roëll, een waardig dresseur, zich moest beperken tot grommen en keffen. Maar wat, als het oog van de meester ontbreekt?
Naar wij vernemen, zal tijdens de Laarder kermis een nieuwe vergadering van de heeren afgevaardigden plaats vinden. Na afloop geeft prof. Van Rijnberk college in de philosophie der berusting.
Gaat dat zien!