Wie was Carry van Bruggen?

Carry van Bruggen (1881-1932) was een schrijfster en filosofe die van 1914 tot 1932 in Laren woonde, op de Engweg. Ze is opgenomen in de Canon van de Nederlandse letterkunde die in 2002 door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde werd vastgesteld. Ze staat daar op plaats 46 in een lijst van 108 namen.
De instelling van een jaarlijkse Carry van Bruggen-lezing is allereerst een eerbewijs aan een bijzondere en getalenteerde vrouw (zie p26 – red.). Omdat ze lange tijd in Laren (NH) heeft gewoond en ook veel over Laren heeft geschreven, is Laren een uitstekende plaats om die lezing te laten plaatsvinden. Haar leven en werk bieden bovendien aanknopingspunten bij het thema verdraagzaamheid.
Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 163 [2023-1]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 9,50 per stuk in de Lindenhoeve en bij Bruna te koop, zolang de voorraad strekt.
Tekst: Teun Koetsier
Carry van Bruggen werd geboren als Carolina Lea de Haan in Smilde op 1 januari 1881 in een Joods milieu als dochter van de voorzanger in de synagoge (gazzan, gazzen of hazzan1). Ze groeide op in Zaandam en werd opgeleid tot onderwijzeres. In 1900 ging ze naar Amsterdam en trouwde in 1904 met Kees van Bruggen, journalist en letterkundige. Uit dit huwelijk werden een zoon en een dochter geboren. Met haar man verbleef ze drie jaar in Nederlands-Indië, waar ze beiden journalistiek werkzaam waren. In 1914 verhuisde ze zonder haar echtgenoot naar Laren.
Na de echtscheiding in 1917 bleef ze zich Carry van Bruggen noemen. In 1920 trouwde ze opnieuw, met de twintig jaar oudere kunsthistoricus Adriaan Pit. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. Ze overleed op 16 november 1932 in Laren na vermoedelijk per ongeluk een te grote dosis van een slaapmiddel te hebben genomen. Dat is vandaag precies 90 jaar geleden. Ze was daaraan voorafgaand vier jaar lang ernstig depressief geweest. Er wordt wel gesteld dat het zelfdoding was. Echter, Jeroen Brouwers bijvoorbeeld denkt daar anders over.2
Carry van Bruggen heeft veel geschreven: romans, stukken in tijdschriften, columns in kranten, enkele toneelstukken en filosofisch werk. Ze vertaalde ook werk uit het Engels en het Duits. Ze was een veelgevraagd spreker, met humor en nooit verlegen om woorden.
Eind 1914 zocht André de Ridder haar op in Laren. Hij schreef daarover: “Ik ontmoette nog zelden een vrouwelijke auteur zoo spraakzaam, zoo exuberant van woord, zoo vol heftige levensdrift. De woorden golven haar uit den mond gelijk water uit een stroom, en toch niet ordeloos: elke zin, die van hare radde tong valt, staat evenwichtig.[…] en toch tegenover hare kinderen zoo moederlijk lief, zoo teeder doende… Hare onstuimige welsprekendheid, terwijl ze op hare cigarette beet, […] scheen me eene wezenlijke, groote kracht, omdat de vrouw me aan intellectualiteit rijk scheen en toch niet aan gevoel arm; omdat ze een hoog idealisme paarde aan een scherpen critischen zin en een niet te onderschatten observatie-vermogen, en niet pedant bleek, […] maar met liefde en eenvoud, en eerbiedig, gewaagde over mensch en leven.”3
Iets over haar romans
Haar vroegste romans zijn realistisch en gebaseerd op haar ervaringen als kind in een orthodox Joods milieu. In de schaduw uit 1907 bevat het verhaal van een jongetje dat van zijn vader de naam van Jezus niet mag uitspreken. Dat schept een enorme spanning in dat jongetje want hij zit op een gewone Nederlandse school, waar hij een tekst moet voorlezen waarin het woord Jezus voorkomt. Hij zegt dat hij dat woord niet mag zeggen en niemand begrijpt dat. Het jongetje zit gevangen tussen het Joodse milieu en de niet-Joodse wereld.
De Verlatene van 1910 bevat eveneens fraaie sfeertekeningen uit het Joodse leven. Van Bruggen beschrijft ook daar hoe verschillend de Joodse kinderen uit een arm milieu reageren op de vaak vijandige niet-Joodse buitenwereld. Een voorbeeld: Esther moet bij de burgemeester een brief afgeven en droomt hoe het zou zijn om rijk en niet-Joods te zijn. “Dan zou zij óók trotsch wezen en lachen om de schamele en potsierlijke kleeren van arme kinderen, dan zou niemand weten, dat zij een Jodin was, dan zou ze zich met geen enkele Jood meer bemoeien en doen of ze nooit van de hunnen was geweest. Maar hoè…. maar hoè…. En haar opwinding sloeg neer, een kilte rilde langs haar gloeiende wangen. Hoe zou zij ooit rijk en deftig worden! Vader kon met den winkel net genoeg verdienen, om van te leven, dat wist ze héél goed. […]….Het was het eindpunt van al haar denken, de felle spijt, dat ze een Jodin was en dat dit haar en de haren voor altijd gescheiden zou houden van die benijde wereld, die ze nu alleen maar met gretige oogen van buiten mocht bezien. ‘Jodin… smaus’ schold een jongen, die schrijlings zat boven op een hooge tuinschutting waar groen bovenuit groeide.”4
Die vroege romans bevatten een element waarop Van Bruggen in haar filosofisch werk uitvoerig zou terugkomen: de relatie van het individu en de groep, de collectiviteit.5 Van Bruggen maakte zich los van de Joodse collectiviteit en trouwde met een niet-Jood. Ook na de scheiding hield ze de niet-Joodse naam van haar ex-man. Geleidelijk zag ze in dat je in de samenleving talloze collectiviteiten kunt onderscheiden, waarvan de leden eenzelfde taal spreken, hetzelfde geloven, zich op dezelfde manier gedragen. Wat je bent wordt in grote mate bepaald door je houding ten opzicht van die collectiviteiten. Dat is het thema van Carry van Bruggen in haar filosofisch werk.
In 1913 verscheen van Van Bruggen de roman Heleen, een vroege winter. Dat boek betekende een ommekeer in haar ontwikkeling als schrijfster. Ze verliet het realisme van daarvoor. Het boek speelt niet in een Joods milieu. Het hele boek is gewijd aan wat Heleen denkt. Van Bruggen is hiermee een vertegenwoordiger van de verhaaltechniek die met de term ‘stream of consciousness’ wordt aangeduid. De techniek is kenmerkend voor wat men het modernisme in de literatuur noemt. Ook Virginia Woolf, waarmee Carry van Bruggen wel is vergeleken, hanteerde die techniek.6 Gemoedsbeschrijving is de hoofdzaak. Heleen gaat over een vrouw en hoe die zich voelt. Citaat: “Overal lonkten verschieten, overal wachtten haar openbaringen, ongelijk schijnende dingen gaven voor wie ze te doorgronden wist, plotseling verwantschap te zien, meer en meer begreep Heleen wat den mensch, die leeren en groeien wilde, vóór alle dingen te doen stond, onderscheiden en samenbinden, niet zich laten misleiden door een verlokkenden en troostenden schijn, doch moedig en koel doortasten naar het echte wezen van de dingen en hun hoogere eenheid.”7
Heleen is een vrouw die wil begrijpen. Zelf zei Carry van Bruggen erover: “In Heleen heb ik voor de eerste maal werkelijk mijn stem gehoord. Dáár is ‘t meditatieve, ‘t intellectualistische van mijn natuur boven gekomen. Het hoofdzakelijke voor me is de mensch, zijn wezen, zijne bestemming, het zich afvragen wat het ‘Ik’ in de samenleving beteekent, wat zijne plaats in de collectiviteit is. Waar kom ik vandaan? waarheen ga ik? welke is mijn plaats op aarde? dat zijn de vragen die me gedurig in ‘t hoofd zitten. Heleen is niets méér dan dat: het Ik dat zichzelf herkent en zijn eigen plaats aanwijst.”8
Enkele andere romans van haar hand zijn Een coquette vrouw (1915), Uit het leven van een denkende vrouw (1920)9, Het huisje aan de sloot (1921) en Eva (1927). Eva wordt wel als haar beste roman beschouwd. Ze zijn allemaal, net als haar overige werk, op het web te vinden in de DBNL, de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren.10 Ook haar filosofische werk is daar te vinden.

Een drievoudig minderwaardigheidsgevoel?
Waarom schrijft een schrijver de boeken die hij of zij schrijft? Annie Romein-Verschoor waagde zich in 1935 aan een verklaring en schreef dat een drievoudig minderwaardigheidsgevoel aan het literaire werk en de filosofie van Carry van Bruggen ten grondslag ligt: “van den Jood, van den kleinburger-autodidact en van de vrouw.” En H. A. Gomperts was het in 1946 nog met dat drievoudig minderwaardigheidsgevoel eens, al leek het hem te kort te schieten als verklaring voor de filosofische activiteit van Carry van Bruggen.11
Het feit dat ze Jood was, vrouw en autodidact is stellig heel bepalend geweest voor haar werk, maar het is zeer de vraag of ze zich daarbij minderwaardig heeft gevoeld. Die indruk heb ik helemaal niet.
Zelfverzekerd nam ze afstand van het Jodendom. Toen haar huwelijk strandde, verhuisde ze in 1914 naar Laren waar ze haar kinderen zelf, samen met haar jongere zus, Mies de Haan, opvoedde. Ze manifesteerde zich als een zelfstandige vrouw die zich heel goed redde zonder man.
De beroemde historicus Johan Huizinga weerde stukken van haar hand uit het literaire tijdschrift De Gids. Zij reageerde daarop als volgt: “Ik meen U een kort antwoord schuldig te zijn. Dit is dan eenvoudig dit: niet ik heb mij vergist in mijne roeping en in mijn vermogens, maar gij vergist U in het gehalte van mijn arbeid. […] U zult het onthouden en U later herinneren.”12
Ze werd door dit soort ervaringen wel gevoed. In 1920 verscheen van Carry van Bruggen, onder het pseudoniem Justine Abbing, de roman Uit het leven van een denkende vrouw. Een zin als “je weet zelf, hoe de mensen zijn, Harry, en wat er in zo’n geval dan al gauw gezegd wordt: een schooljuffrouw, die wil meepraten over filosofie”13 is uit het leven van Carry gegrepen.
Ze heeft natuurlijk de discriminatie gevoeld waarbij de Jood als inferieur aan de niet-Jood, de vrouw als inferieur aan de man en de autodidact als inferieur aan de academische geschoolde werd beschouwd. Er was bij haar echter geen sprake van een negatief zelfbeeld. In een tekst uit 1916 leverde ze kritiek op het idee dat vaderlandsliefde zo mooi zou zijn. Bedenke dat dat midden in de Eerste Wereldoorlog was en honderdduizenden jonge mannen zinloos stierven voor hun vaderland. Het Duitse volkslied drukt goed uit welke rol vaderlandsliefde daarbij speelde. De zin “Deutschland, Deutschland über alles, über alles in der Welt” betekent dat je het land Duitsland meer lief hebt dan al het andere. Vooruitlopend op kritiek op dat stuk over vaderlandsliefde schreef Carry van Bruggen: “Zoo gij, die dit alles onderschrijven zult, Jood mocht wezen, zullen ze u schamper toevoegen, dat gij geen ‘patriottisme’ begrijpt, zoo ge een vrouw zijt, zult ge ‘maar’ een gevoelsmensch heeten, doch bij andere gelegenheden zullen ze uw rasgenooten vleien en flikvlooien om hun ‘loyauteit’, en uw sexegenooten om haar ‘intuïtie’. Zoo ge taalfouten schrijft, of van uw vrouw gescheiden, of ‘auto-didact’ of failliet geweest, of gedropen voor een examen of wat dan ook zijt, dan zullen ze u dat zeker verwijten, maar ook aan argumenten zal het hun overigens niet ontbreken. Argumenten zijn niet eens zoo heel veel duurder of moeilijker te vinden dan scheldwoorden.[…] Schrikt nimmer van argumenten, ze zijn altijd te vinden of te maken en hebben alleen waarde, voor zoover degene die ze uitspreekt, waarde heeft als persoonlijkheid. Argumenten van menschen die, in welken zin ook, belang hebben bij de zaak welke zij bepleiten of die daar, op welke wijze ook, bij betrokken zijn, hebben niet de minste waarde.”14
Dit citaat verwijst naar het antisemitische idee dat Joden nooit goede Nederlanders kunnen zijn omdat hun loyaliteit bij het Joodse volk ligt, naar het seksistische idee dat vrouwen niet helder kunnen denken omdat ze gevoelsmensen zijn en dat een autodidact natuurlijk nooit op academisch niveau kan opereren.
Van Bruggen was er een meester in om dit soort onzin aan de kaak te stellen en ze voelde zich absoluut niet de mindere van anderen.
Carry van Bruggen was een groot bewonderaar van de auteur John Galsworthy. Het werk van Galsworthy levert talloze voorbeelden van hoe de elite met twee maten meet. Meneer valt moe in slaap in zijn stoel maar is woedend als zijn even oude koetsier bij het wachten op de bok in slaap valt. Van Bruggen wijst ons er voortdurend op hoe hypocriet we vaak zijn. In Prometheus zegt ze: “Een tijger is een roofdier, de jacht is een edel vermaak, een varken is nuttig, omdat wij het éten en een vos schadelijk, omdat hij anderen eet. Alles is voor ons, van ons, ten opzichte van ons en ten behoeve van ons.” En “Nederland heeft tachtig jaren den roemruchten vrijheidskrijg tegen Spanje gevoerd – Atjehers zijn opstandelingen. Afschuwelijk toch zooveel bloed als er ‘door de heerschzucht der machtigen’ in ‘oorlogswaanzin’ dagelijks vergoten wordt – in Palembang zijn er verleden week een paar opgehangen, de resident en de dokter waren erbij.”15 Het is duidelijk. Als wij ons vrijmaken van een bezettende macht dan is dat roemrucht. Als anderen zich van ons willen vrijmaken dan zijn dat misdadigers die we executeren.
Het filosofische werk
Na het schrijven van Heleen begon Carry van Bruggen met haar filosofisch werk. Van 1914 tot 1919 werkte ze aan het zo’n 600 bladzijden tellende Prometheus. De ondertitel van het boek, dat in 1919 verschijnt, is Een bijdrage tot het begrip der ontwikkeling van het individualisme in de litteratuur.
Menno ter Braak schreef bij haar dood over Prometheus: “dat het geschreven is door een onafhankelijke, strijdbare persoonlijkheid, bezeten door één idee, die van de controverse individualiteit-collectiviteit.”16
Prometheus is inderdaad een geschiedenis van het individualisme in de Westerse cultuur. Carry van Bruggen staat daarbij telkens aan de kant van het individu dat zich tegen een starre dogmatische gevestigde orde keert.
Prometheus is de Griekse titaan die de mens de vuurtechnologie leert tegen de wil van de oppergod Zeus. Prometheus wordt zwaar gestraft. Hij wordt aan een rots in de Kaukasus geketend waar een adelaar dagelijks zijn lever opeet. ‘s Nachts groeit de lever weer aan.
Prometheus is het individu dat zich manifesteert tegen de heersende macht, de heersende collectiviteit, waarin iedereen naar de pijpen van Zeus danst. Carry van Bruggen kijkt in Prometheus naar de geschiedenis van de Westerse cultuur en laat zien dat het motief van het individu, dat zich opstelt tegenover een heersende groep, in de loop van de eeuwen voortdurend terugkeert. Vaak krijgen zulke individuen medestanders en als de revolutie slaagt, nemen de revolutionairen de macht over. Hun ideologie verstart en wordt de dominante ideologie en het wachten is dan op een volgende revolutie.
Van Bruggen staat aan de kant van het revolutionaire individu in de fase waarin nog geen nieuwe verstarring optreedt. En dat individu wordt gekenmerkt door “twijfel en humor, verdraagzaamheid en historisch besef”.17 Manon de Keizer schreef dat Carry van Bruggen in haar belangrijkste filosofische werk, Prometheus, fundamentele kritiek leverde op de waarden van de burgerlijke samenleving en een alternatief samenlevingsmodel ontwikkelde “waarin het individu niet aan het collectief was opgeofferd en de twijfel niet door dogmatisme was onderdrukt”.18

Eenheid en Veelheid
Van Bruggen constateerde dat er in de geschiedenis van de Westerse cultuur zo’n patroon van elkaar opvolgende fasen van verstarring en revolutie te onderscheiden is, maar ze vroeg verder. Hoe komt dat? Wat zit er achter? Van Bruggen behandelde dat in Prometheus, ook in een aantal artikelen in het tijdschrift Groot Nederland uit 1921 en in Hedendaags Fetischisme uit 1925.
In Heleen voelt de hoofdpersoon zich bedreigd door de chaos in haar zelf en om haar heen en zoekt de eenheid daarin. Het begrip Eenheid komt vaak voor in de roman, ook soms met een hoofdletter geschreven. Heleen zoekt een levensbeschouwing waaraan een Eenheidsgevoel ten grondslag moet liggen. De hedendaagse lezer wordt door die gedachte mogelijk niet aangesproken. Honderd jaar geleden was dat anders. Zulke ideeën sloten goed aan bij de behoefte aan metafysisch houvast die er bij velen in Nederland rond 1900 was. Men deed aan theosofie, antroposofie. Men had grote belangstelling voor spiritisme en überhaupt het occulte.19
Een fundamentele tegenstelling in de filosofie is die tussen idealisme en materialisme. Een materialist denkt dat materie de fundamentele bouwstof van het universum is. Ook wij mensen bestaan uit materie. Onze geest, ons bewustzijn, doen zich voor als de materie die op een bepaalde manier is gestructureerd. Het moderne wetenschappelijke wereldbeeld is materialistisch, het gaat althans goed met materialisme samen. Een idealist daarentegen is van mening dat de fundamentele bouwstof van het universum geestelijk van aard is en in belangrijke mate een product is van onze (collectieve) menselijke geest. Denken en werkelijkheid vallen als het ware samen. Een bekende idealist is Georg Wilhelm Friedrich Hegel (1770-1831). Bij Hegel ontwikkelt het denken en dus de werkelijkheid zich dialectisch, dat wil zeggen door middel van tegenstellingen: een these roept een antithese op en de tegenstelling wordt vervolgens opgeheven in een synthese.

Carry van Bruggen moeten we tot de door Hegel beïnvloede idealisten rekenen.20 Haar uitgangspunt is daarbij de relatie van de chaotische werkelijkheid vol onderscheidingen – in de menselijke ervaring verschilt alles van alles – en de Eenheid waaruit dit alles is voortgekomen. Ze begint haar filosofisch hoofdwerk, Prometheus, met het volgende citaat: “Doch deze dingen alle werkt ze de één en dezelfde Geest, deelende aan een iegelijk in het bijzonder, gelijkerwijs Hij wil.” 1 Korinthiërs 12, vers 11. Het citaat betreft de Heilige Geest, die Een is en tegelijk in Velen. Volgens van Bruggen drukt de Bijbeltekst de Eenheidsgedachte uit, het besef van de Eenheid van alle dingen, die zij als uitgangspunt voor haar boek neemt.
Laat me een zijsprong maken. In de Volkskrant van 28 oktober 2022 stond een interview met de succesvolle jurist Barend Post, bij wie een tumor uit de hersenen moest worden verwijderd. Die operatie veranderde zijn leven. Tijdens de operatie ervoer hij dat zijn geest buiten zijn lichaam trad. Hij zei in het interview: “Ik voelde me een druppeltje in een oceaan en ging op in een groter geheel, waarin alles met elkaar was verbonden. Het was een ervaring van eenheid. Dus ik was ook de boom die daar staat maar ik was ook ieder ander. Ik ervoer dat het een illusie is te denken dat we van elkaar afgescheiden zijn. […] Ik ervoer dat ons ego een illusie is. Ook was ik vervuld van een euforisch gevoel van liefde.” Zijn artsen vertelden hem dat die ervaring niets meer is dan een product van zijn zenuwstelsel, een illusie dus. Ze vertegenwoordigden daarmee het moderne wetenschappelijke wereldbeeld. Post heeft een andere mening. Hij gelooft dat hij in die ervaring heeft gezien hoe de wereld echt in elkaar zit. Eigenlijk is dan het wetenschappelijke wereldbeeld een illusie. De wijze waarop Post zijn bijzondere ervaring beschrijft, doet aan Carry van Bruggen denken.
Aan het begin van Prometheus beschrijft ze haar uitgangspunt. Citaat: ”zoodra we spreken, spreken we over afzonderlijke dingen. Welke is de verhouding van de afzonderlijke dingen tot de Eenheid?” En: ”Onze wereld is dan een wereld van uit de Eenheid gebroken, losgevallen afzonderlijkheden, van uit-één-gevallen dingen, contrasten, door middel waarvan de Eenheid, brekende, zich in den mensch, van zichzelf bewust wordt, en terwijl ze zich van zichzelf bewust wordt, wordt ze zich ook van haar gebrokenheid bewust en reikt weer naar herstel, naar volmaaktheid van zichzelf terug. Duidelijk ervaren wij, hoe die immer zichzelf uiteenbrekende en in de contrasten zich van zichzelf bewust-wordende Eenheid weer naar zichzelf terug begeert. Het gebrokene wil zich weer heelen, het losgestootene reikt naar zijn oorsprong terug.”

Distinctiedrang en Eenheidsdrang
Belangrijk is dat Carry van Bruggen hierbij in het denken en dus ook in het functioneren van de mens twee elkaar tegenwerkende neigingen onderscheidt: de distinctiedrang en de eenheidsdrang. Door de distinctiedrang, waardoor alsmaar onderscheid wordt gemaakt tussen de dingen, ontstaat uit de Eenheid de Veelheid. Tegelijk wil de mens de Eenheid niet verliezen. Dat is de eenheidsdrang. Deze begrippen vereisen toelichting.
Distinctie-drang: We zien voortdurend om ons heen dat mensen aandacht willen en daarvoor moet je opvallen en dus moet je je onderscheiden van de anderen. Iemand die op geen enkele manier opvalt, is er eigenlijk niet en eigenlijk in zekere zin dood. In Hedendaags Fetischisme uit 1925 schreef Van Bruggen “Er is geen ander zijn dan anders-zijn. Er is geen ander willen-zijn dan anders-willen-zijn.”21 Het anders willen zijn komt voort uit de distinctie-drang.
Carry van Bruggen in Prometheus: “Niet elkeen zoekt hetzelfde distinctie-middel, evenmin als we allen hetzelfde eten. De een wil de rijkste, een ander de knapste, velen willen ook de mildsten, anderen de nederigsten zijn. Sommigen zoeken hun distinctie-middelen in het versmaden van distinctie-middelen. Omdat niemand anders dat doet, is dit dan juist een verfijnd distinctie-middel. De Schotsche schrijver Ian Maclaren vertelt in een zijner verhalen van een bisschop, die zijn eigen tasch draagt en in zijn bisschoppelijk gewaad derde klasse reist, als van een toonbeeld van nederigheid. Is die bisschop noodzakelijkerwijs zoo buitengewoon nederig? Het valt veeleer te vreezen, dat hij zich door zijn nederigheid wenscht te onderscheiden; zoo zoekt hij zijn distinctie en laat andere bisschoppen eerste klasse reizen met een kruier, die hun tasch draagt, wat voor een bisschop zoo een bijzondere distinctie niet is.”22
Eenheidsdrang: Ik citeer Carry van Bruggen. “Talloos zijn de uitingen in den mensch van dat Eenheidsverlangen, van dat verlangen-der-Eenheid; in hem: verlangen naar de Eenheid. De vrome noemt het: ‘heimwee naar het Vaderhuis’ als naar een gemeenschappelijke woonstêe, waar alle verschil opgelost, alle contrast weggenomen zal zijn. De Evangeliën, de brieven van Paulus zijn doortrokken van dat Eenheidsverlangen, dat Eeuwigheidsheimwee – het is de grondslag van alle religieuse gevoel – het is ook de grondslag van alle wijsgeerig streven. […] Liefde is het eenheidsverlangen bij uitnemendheid – liefde in al hare vertakkingen, de liefde van den man tot de vrouw, waarbij de beide organismen tot een Eenheid, ondeelbaar, in elken zin, willen te zamen vloeien, waarbij immers elk meeningsverschil, ook het geringste, aandoet als scheuring en scheiding, en zij worden tot ‘één vleesch’.”23
Er zijn individuen die volledig opgaan in een collectiviteit, terwijl die collectiviteit tegelijk in competitie is met andere collectiviteiten. Voor zo’n individu wordt de eenheidsdrang bevredigd door het opgaan in de collectiviteit waarbinnen men nog nauwelijks is te onderscheiden van de anderen. Tegelijk wordt de distinctiedrang bevredigd doordat de collectiviteit zich onderscheidt van andere collectiviteiten. In de woorden vanCarry van Bruggen: “Van het oogenblik af, dat het individu opgaat (ondergaat) in een collectiviteit, vervangt deze de persoonlijkheid, die ze voortaan vertegenwoordigt. Aldus zelf tot ‘individu’ geworden, zal de collectiviteit zich van andere collectiviteiten willen (moeten) onderscheiden, ten einde te blijven bestaan.” Carry van Bruggen: “Vandaar dan ook, dat die individuen, welke het volledigst opgaan in de collectiviteit, de ‘maatschappelijke steunpilaren’ het sterkst hangen aan nationale gewoonten, eigenaardigheden en instellingen, terwijl de min of meer krachtige persoonlijkheden, de min of meer zich aan de collectiviteit onttrekkenden, voor al die dingen onverschillig zijn.”24
Omdat het volledig opgaan in de collectiviteit niet een echt opgaan in de Eenheid is, noemt Carry Van Bruggen dat de zelfvermomming van het absolute waarbij uniformiteit verward wordt met de absolute Eenheid.

Het patroon van elkaar opvolgende fasen van verstarring en revolutie dat we volgens Carry van Bruggen in de geschiedenis van de Westerse cultuur zien, wordt door haar als volgt verklaard. De uniformiteit van de collectiviteit bevredigt de eenheidsdrang, zij het dat het een schijnbevrediging is. Tegelijk wordt de distinctiedrang bevredigd omdat de collectiviteit zich onderscheidt van andere collectiviteiten. Voor veel mensen is dit voldoende, maar voor Carry van Bruggen is dit niet haar favoriete mensentype. In 1921 noemt ze zulke mensen ‘kuddemensen’ en schrijft: “Het is de klank van den bel die de voorman om zijn hals draagt en meer heeft geen kuddemensch ooit noodig gehad, al staat zijn kast vol Luther, Calvijn, Augustinus en Marx. Doch daarom heeft hij Luther, Calvijn, Augustinus en Marx wel noodig, al leest hij er niet meer in en begrijpt er niet meer uit dan met den kudde-geest in overeenstemming is – als de uitdrukking der Zelfvermomming, die het Absurde den schijn van het redelijke en het ongerechtigde den schijn van het rechtvaardige geeft, zonder welke braven en verstandigen het niet zouden kunnen dienen.”25
Bij elke collectiviteit treden onvermijdelijk op een zeker moment individuen op die zich verzetten tegen de starre dogma’s van de collectiviteit. Dat is wat Carry van Bruggen interesseert. Ik denk dat ze zich als het ware met Prometheus vereenzelvigde. Ze was Joods, maar maakte zich los van de Joodse collectiviteit. Ze was een vrouw en kwam op voor de rechten van de vrouw tegenover een door mannen gedomineerde collectiviteit. Toch blijft ze ook onafhankelijk van vrouwengroepen waarbinnen ook weer sprake is van een collectiviteit die het gedrag van het individu wil bepalen. Carry van Bruggen was een individualiste pur sang en wenste niet naar de pijpen van een groep te dansen, wat voor groep dan ook. Als we verdraagzaamheid opvatten als respect voor het unieke karakter van het individu en gericht tegen elke poging om een individu tegen zijn of haar wil in te lijven binnen een groep, dan is de naam ‘Carry van Bruggen-lezing’ buitengewoon goed gekozen voor een lezing die op enigerlei wijze het thema verdraagzaamheid tot onderwerp heeft.
Abraham de Swaan
De socioloog Abraham de Swaan zei ooit: “Als eerste inspiratiebron denk ik spontaan aan Carry van Bruggen. Haar heb ik heel hoog zitten. Het boek waardoor ik zo verliefd op haar ben geworden is Hedendaags fetisjisme. Dat boek begint met een totaal idiote inleiding, je weet niet of je het van gêne discreet moet dichtslaan of het werkelijk moet uitproesten van de lach. […] Dat gedeelte van het boek moet je overslaan, ik heb wel voorgesteld om het eruit te scheuren. Maar daarna komt een beschrijving van het essentialistisch denken die bijzonder geestig is, en geschreven met veel inzicht en subtiliteit. Ze bestrijdt dat er zoiets is als het eeuwig joodse of het eeuwig vrouwelijke. Allemaal flauwekul; zowel in de sociologie als in de taalkunde moet je dat denken in termen van het diepste, onveranderlijke wezen van groepen of talen juist ontzenuwen”.26
De idiote inleiding waarover De Swaan sprak is een samenvatting van de ideeën die we uitgebreid in Prometheus aantreffen met betrekking tot de distinctiedrift en de eenheidsdrift. De Swaan ziet er niks in. Het is hem ongetwijfeld te speculatief en veel te weinig precies. Ik kan me er iets bij voorstellen, maar De Swaan overdrijft. Carry van Bruggen probeert met de begrippen distinctiedrift en eenheidsdrift onder meer het verschijnsel kuddemens en kuddegeest te begrijpen. Het is een manier om naar de werkelijkheid te kijken die ontegenzeggelijk charme heeft. Binnen de menselijk kudde wordt de distinctiedrift bevredigd doordat de kudde zich onderscheidt van de andere kudden, bijvoorbeeld door het hebben van een eigen taal. De eenheidsdrift wordt bevredigd doordat de kudde uniform is, maar ook omdat de kenmerken van de kudde, dus bijvoorbeeld de eigen taal, als absoluut worden gezien, als heilig en onaantastbaar. Natuurlijk zijn die kenmerken dat niet en in Hedendaags fetischisme laat ze dat op indrukwekkend vele manieren aan de hand van de taal zien. Er is niets heiligs aan taal en heel veel willekeurigs. Ik beperk me tot één voorbeeld: “Men eet rookvleesch, maar geen rookvisch, rookworst, maar geen rookpaling. Alleen een mensch is beklagenswaardig. Men kan het niet beklagenswaardig vinden, dat er zooveel onzin wordt verteld. Men kan er wel over klagen, of zich er over beklagen, of zijn beklag er over indienen. Deze ziekte heeft hem verouderd, maar de kuur heeft hem weer verjongd. ‘Verjongerd’ bestaat niet en evenmin ‘veroud’. ‘Gepeins’ heeft gepeinzen, maar ‘gezeur’ heeft niet gezeuren. We hebben gelakte meubelen en verlakte schoenen, niet andersom. De geneesheer is in het herstellingsoord, maar niet de herstelheer is in het genezingsoord. Een ongeneeslijke zieke, een onherstelbare fout, niet andersom, maar een ongeneeslijke zieke is er toch een, die niet meer herstellen kan. Men kan iets meenen en iets gissen, zich wel vergissen, maar zich niet vermeenen. Onteigenen is hetzelfde als ontvreemden! Het graan lijdt van de vorst en de mensch lijdt onder zijn gemis.”27
De Shimmy
Ik wil luchtig eindigen. Vanaf 1921 schreef Carry van Bruggen voor het Algemeen Handelsblad in het Zaterdags Bijvoegsel een column onder de titel ‘Van het Platteland’. Op 19 juli 192228 schreef ze een column die begint met de mededeling dat je op school leert dat vrijheid erg belangrijk is, geloofsvrijheid, gewetensvrijheid, vrijheid van drukpers etc. en constateert ironisch dat we daar natuurlijk waardig gebruik van maken. Ze vervolgt met: “Nu zit ik bij Hamdorff, op een van deze mooie zomeravonden en drink er mijn menthe-à-l’eau […] en zie er de jongelieden dansen. Ze dansen de shimmy en het plankier is vrij wat schaarser bevolkt dan zoeven bij de one-step, want de meesten wagen zich nog niet op dat glibberig ijs. Ik zie een kort gezet jonkmannetje een iets langer smachtend meisje met zich voeren, dat boven zijn schouder uit haar mager halsje rekt, ze dansen en hun ge-shimmy spant onmiddellijk de kroon, . […] Zie dat voetgedraai – het is geen kleinigheid telkens de ene achter de andere voet om te zetten, zonder kuitcollisie, zonder hakgeklakker, zonder broekgescheur! – zie dat lijfsgewring, zie dat armgestuip, dat schoudergebeef, ruggeschok, borstgedein etc. ”. En er wordt naar het dansende paar gekeken door een gezelschap Hilversumse jongelui. De jongelui lachen overal om, maar om één ding lachen ze niet. Carry schrijft: “Is dit dan iets anders dan een wanstaltig, afschuwelijk, onzinnig gedraai en gestuip? Wel wis en drie, het is De Shimmy! Het draagt een naam, een etiket, het mag er zijn, het moet er zijn”. De Hilversumse jongelui nemen de Shimmy bloedserieus. En Carry ziet het en denkt aan de eeuwenlange strijd voor de vrijheid “vurig begeerd door dezelfde mensheid die willig en gretig zich tot slaven maakt van elke krankzinnige gril.”
Nippend aan haar menthe-à-l’eau zag Carry de kuddemens in actie en ze schreef er een leuk stukje over.
De foto’s van Carry van Bruggen komen van www.bibliotheek.nl.
Noten
- Een gazzan is een Joodse muzikant of voorzanger die is opgeleid in de vocale kunsten en die helpt de gemeente te leiden in het gezongen gebed. Het is tegenwoordig een gerespecteerd fulltime beroep. Bron: https://en.wikipedia.org/wiki/Hazzan
- [Brouwers,1981]
- [De Ridder,1915], p. 97
- [Van Bruggen,2007], pp. 34-35
- Een collectiviteit is een groep die zo groot is, dat niet alle leden elkaar kennen, maar wel sprake is van gemeenschappelijke normen en waarden. Er is ook sprake van gemeenschappelijke doelen.
- Van Duijn,2019]
- [Van Bruggen,1913], p. 142
- [Korteweg&Salwerda,1986], p. 216. Zie:
- Geschreven onder het pseudoniem Justine Abbing.
- https://www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=brug004
- [Van Bruggen,1946], p. IX.
- [Fontijn en Schouten,1978], p. 230
- [Van Bruggen,1985], p.72
- [VanBruggen,1916], pp. 41-42
- [Van Bruggen,1919], pp. 101-102.
- [Ter Braak,1980]
- In Prometheus. Zie [Van Bruggen,1919], p. 403. Ze zegt daar ook: “De humor ontstaat immers steeds waar een gevoel van betrekkelijkheid, ook eigen betrekkelijkheid, zich wrijft tegen het fanatisme, de verblinding, den haat en de onverdraagzaamheid rondom – en toont dus in den ‘humorist’ de afwezigheid van dat fanatisme, die verblinding, haat en onverdraagzaamheid, dat is, de afwezigheid van collectivistisch dogmatisme”. Zie [Van Bruggen,1919], p. 403.
- [De Keizer,2006], p. 59
- Zie bijvoorbeeld [Sicking,1993], p. 9
- Zie [Sicking,1993], pp. 151-161
- [Van Bruggen,1925], p.9
- [Van Bruggen,1919], p. 21
- [Van Bruggen,1919], p.26
- [Van Bruggen,1919], p. 38
- [Van Bruggen,1921], p. 74
- [Van den Broek,2004]
- [Van Bruggen,1925], p. 125
- [Van Bruggen,1988], pp. 95-97
Literatuur:
- [Ter Braak,1980]: Menno ter Braak, In memoriam Carry van Bruggen, Forum, Jaargang 1. Reflex, Utrecht 1980, pp. 808-809. Zie: https://www.dbnl.org/tekst/_for003193201_01/_for003193201_01_0123.php
- [Van Bruggen,1913]: Carry van Bruggen, Heleen: een vroege winter,
Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, Amsterdam, 1913.
Zie https://www.dbnl.org/tekst/brug004hele01_01/brug004hele01_01_0015.php - [Van Bruggen,1916], Carry van Bruggen, Vaderlandsliefde, menschenliefde en opvoeding, Hollandia, Baarn, 1916. Zie: https://www.dbnl.org/tekst/brug004vade01_01/brug004vade01_01.pdf
- [Van Bruggen,1919]: Carry van Bruggen, Prometheus, een bijdrage tot het begrip der ontwikkeling van het individualisme in de litteratuur, Nijgh & Van Ditmar’s uitgeversmaatschappij, Rotterdam 1919. Zie: https://www.dbnl.org/tekst/brug004prom01_01/brug004prom01_01_0002.php
- [Van Bruggen,1921]: Carry van Bruggen, De zelfvermomming van het absolute, Groot Nederland 19, 1921, pp. 430-463. Zie https://www.dbnl.org/tekst/_gro002192101_01/_gro002192101_01_0054.php
- [Van Bruggen,1925]: Carry van Bruggen, Hedendaagsch fetischisme, Querido, Amsterdam, 1925. Zie: https://www.dbnl.org/tekst/brug004hede01_01/brug004hede01_01_0002.php
- [Van Bruggen,1946]: Carry van Bruggen, Prometheus, een bijdrage tot het begrip der ontwikkeling van het individualisme in de litteratuur, Met een inleiding van H. A. Gomperts, Amsterdam, 1946
- [Van Bruggen,1985]: Carry van Bruggen, Uit het leven van een denkende vrouw. Nijgh & Van Ditmar, Den Haag 1985. Zie: https://www.dbnl.org/tekst/brug004uitl01_01/brug004uitl01_01_0003.php
- [Van Bruggen,1988]: Carry van Bruggen, Plattelandjes, Larense Columns, Keuze en toelichting door Jan Fontijn en Diny Schouten, Uitgeverij Conserve, 1988.
- [Van Bruggen,2007: Carry van Bruggen, Verhalend proza (ed. J.M.J. Sicking). Van Oorschot, Amsterdam 2007. Zie https://www.dbnl.org/tekst/brug004verh01_01/brug004verh01_01_0007.php
- [Van den Broek,2004]: Eva van den Broek, De keuze van Abram de Swaan, De Academische Boekengids 44, mei 2004, pp. 18-19. Zie: https://www.nederlandseboekengids.com/wp-content/uploads/2017/03/De-keuze-van-Abram-de-Swaan.pdf
- [Brouwers,1918]: ]: Jeroen Brouwers, Literatuur en zelfmoord, aantekeningen bij mijn lectuur III, ‘Niet omdat ze dood wou zijn’, Tirade, 25,1981, pp. 120-127. Zie: https://www.vanoorschot.nl/dbnl/jeroen-brouwersliteratuur-en-zelfmoordaantekeningen-bij-mijn-lectuur-iiiniet-omdat-ze-dood-wou-zijn/
- [Van Duijn,2019]: Heleen van Duijn, Our lives are pieces in a pattern, De wijsgerige overtuigingen van Virginia Woolf en Carry van Bruggen in het licht van het modernisme, Amsterdam, 2019.
- [Fontijn en Schouten, 1985]: Jan Fontijn en Diny Schouten, Carry van Bruggen, Een documentatie, Den Haag, 1985.
- [Jacobs,1962]: M.A. Jacobs, Carry van Bruggen, Haar leven en literair werk, Gent, 1962.
- [De Keizer,2006]: Madelon de Keizer, De dochter van een gazan, Carry van Bruggen en de Nederlandse samenleving 1900-1930, Amsterdam, 2006.
- [Korteweg&Salwerda,1986]: Anton Korteweg en Murk Salverda (red.), ‘t Is vol van schatten hier… (2 delen). De Bezige Bij Zie: https://www.dbnl.org/tekst/kort006isvo01_01/kort006isvo01_01_0074.php
- Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Amsterdam / ‘s-Gravenhage 1986.
- [Van de Pol,2020]: Barber van de Pol, Er is geen ander zijn dan anders zijn, Denken met Carry van Bruggen, Amsterdam-Antwerpen, 2010.
- [De Ridder,1915]: André de Ridder, Bij Carry van Bruggen, Den Gulden Winckel, 14, 1915, pp. 97-102. Zie: https://www.dbnl.org/tekst/_gul001191501_01/_gul001191501_01_0041.php
- [Sicking,1993]: J. M. J. Sicking, Overgave en Verzet, De levens- en wereldbeschouwing van Carry van Bruggen, Groningen, 1993.
- [Wolf,1980]: Van alles het middelpunt. Over leven en werk van Carry van Bruggen, Amsterdam, 1980.

Jaarlijks een Carry van Bruggen-lezing over verdraagzaamheid
Laren heeft sinds 16 november 2022 een Monument voor Verdraagzaamheid. Het is de bedoeling dat het een levend monument wordt in de zin dat het monument de reflectie over verdraagzaamheid zal bevorderen. De Bibliotheek Huizen-Laren-Blaricum heeft daarom het mooie besluit genomen om vanaf nu jaarlijks in Laren een Carry van Bruggen-lezing te laten plaatsvinden. Die lezing zal telkens worden gegeven op 16 november, de ‘Internationale Dag van de Verdraagzaamheid’ en tevens de sterfdag van Carry van Bruggen. In de toekomst zal het thema van de lezing ‘verdraagzaamheid’ zijn.
De ‘International Day for Tolerance’ werd in 1996 ingesteld door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties als vervolg op het door de UNESCO uitgeroepen ‘Jaar van de Verdraagzaamheid’ in 1995. Daarbij werd het begrip verdraagzaamheid breed opgevat. De site van de Verenigde Naties zegt: “Tolerance is much more than passively accepting the other. It brings obligations to act, and must be taught, nurtured and defended. Tolerance requires investment by States in people, and in the fulfilment of their full potential through education, inclusion and opportunities. This means building societies founded on respect for human rights, where fear, distrust and marginalization are supplanted by pluralism, participation and respect for differences.”
Het idee is dat ieder individu binnen de grenzen van de rechtsstaat het recht heeft om in overeenstemming met zijn of haar wensen en talenten van het leven zo veel mogelijk te maken en daarin niet gehinderd mag worden. Sterker nog, daarin moet worden gesteund. Kortom respect voor het individu in alle opzichten.
De Carry van Bruggen-lezing 2022, met als titel ‘Wie was Carry van Bruggen?’, werd gehouden door Teun Koetsier. Hierbij de tekst.