Raoul Hynckes (1893–1973)
Zoals zijn naam al een beetje suggereert, was hij van Belgische afkomst. Hij werd geboren op 5 mei 1983 te Brussel als zoon van Francois Hynckes en Jeanne Tordeur. Zijn vader had een stoffenweverij annex verfhal en was in ‘goeden doen’, zoals men het in de volksmond zei.
Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 153 [2020-3]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.
Mary van der Schaal
Kunstschilder en tekenaar
Zijn vader gaf hem de volle vrijheid, Raoul moest maar doen wat hij wilde. Iedereen moest in het leven maar zijn eigen plan trekken. Waarschijnlijk had pa genoeg aan zijn eigen weeffouten! Toen hij 12 jaar was gaf hij te kennen dat hij naar de Kunstacademie voor Schone kunsten in Brussel en Mechelen wilde. Geen punt van strijd voor zijn ouders. Alles werd tot in de puntjes geregeld en Raoul kon gehoor geven aan zijn grote liefde voor tekenen en schilderen.
Tijdens zijn studietijd schilderde hij vaak buiten. Tussen de lessen door en als het weer goed was ook ’s morgens vroeg als het buiten nog stil en sereen was. Hij schilderde de bossen rondom Brussel en de door de zon beschenen landschappen in Vlaanderen. Later werd hij ook geboeid door water, lucht en schepen. Deze werken werden meestal uitgevoerd in impressionistische stijl met vlotte brede penseelstreken en gevoel voor compositie. Ook de lichtval was voor hem zeer belangrijk.
Opvallend waren vooral zijn directe kleuren, die hij zonder nuances, direct naast elkaar plaatste. Het deed ietwat expressionistisch aan.
Het werk van Hynckes begon op te vallen en vóór zijn 21e exposeerde hij al verschillende keren met succes in Brussel.
In 1914 kwam daar abrupt een einde aan. België raakte betrokken bij de Eerste Wereldoorlog. Hynckes werd gemobiliseerd en maakte de verdediging mee van Luik tegen de snel oprukkende Duitse troepen. De oorlogsgruwelen die hij daar mee maakte zouden hem zijn leven lang bijblijven. Tijdens de chaotische terugtocht van het Belgische leger nam Hynckes de benen naar Nederlands Limburg om zo aan krijgsgevangenschap te ontkomen.
Door een administratief verzuim werd Hynckes in het neutrale Nederland niet geïnterneerd. Een korte tijd woonde hij in Den Haag en vanaf 1916 ging hij in Amsterdam wonen. Wederom werd zijn werk geëxposeerd. Zijn meeste werken bestonden toen nog uit pleinair-schilderingen in impressionistische stijl.
Later ging hij over op stadsgezichten en havenbeelden. Niet zijn geliefde onderwerpen maar nog steeds had hij zijn rust niet gevonden. De beelden uit de oorlog kon hij maar niet vergeten en steeds opnieuw kwamen ze hem weer hinderen in zijn werk.
Omdat hij met schilderen niet in zijn levensonderhoud kon voorzien, nam hij allerlei karweitjes aan zoals boekillustraties, affiches en ontwerpen voor toneelkostuums en -decors, om aan voldoende inkomen te komen.
In 1915 sloeg het noodlot toe. Hij raakte in een ernstige psychische crisis waarin hij grote twijfels kreeg over zijn schilderkunst en alles wat hij ook maar ondernam. Zijn gehele zelfvertrouwen was weg. Dat zijn oorlogsverleden daar debet aan was, was zonder twijfel. Bijna tien jaar zou deze crisis duren.
Hij schilderde niet langer buiten, maar trok zich terug in zijn atelier. Hij was wanhopig op zoek en experimenterend naar eigen stijlen en genres. Alles ging tergend trager en moeizamer.
Op zijn 31e besloot Hynckes radicaal met zijn impressionistische verleden te breken. Letterlijk! Hij vernielde verschillende doeken en gooide veel werk weg. Deze grote vernietiging van zijn werken heeft hem waarschijnlijk uit zijn depressie gehaald want vanaf die tijd kreeg hij interesse voor de stijl en composities van Picasso, Braque en Gris.
Hij begon ook in een soort van kubistisch aandoende stijl te werken met een exclusieve voorkeur voor stillevens. Hij legde zich toe op het vereenvoudigen van de onderwerpen met geometrische vormen, lijnen en vlakken. Ook zijn kleurenpalet veranderde nog sterker in gedekte sombere tinten. Onder andere de tinten bruin, grijs, vaal wit voerden de boventoon. Veelal waren snaarinstrumenten zijn geliefde onderwerpen. Ontdaan van alle toeters en bellen werd het corpus voorzichtig naar het abstracte gevoerd.
Karakteristiek voor Hynckes kubistische schilderijen was het hoge gezichtspunt waardoor de objecten als het ware van bovenaf worden bekeken. In de jaren 1928/1929 kwamen er zelfs enkele portretten tot stand. Maar zonder een spoor van psychologische belangstelling. Zelfs bij zijn zelfportret uit 1928 is daarvan geen enkel spoor te bekennen.
In 1933 kwam er eindelijk een ommekeer in zijn werk. Hij ging natuurgetrouwer en gedetailleerder werken, waarbij hij zo ver ging, dat hij het onderwerp bijna fotografisch vastlegde. Hij streefde naar technische perfectie. Hij schilderde in die tijd bijvoorbeeld een dode haas, maar had daarvoor wel drie kadavers nodig om het tot een tevreden eind te brengen. Om van de stank maar niet spreken! Verval, afbraak en vergankelijkheid komen in de loop dertiger jaren in Hynckes werk centraal te staan. Schedels, dode dieren, dorre bladeren, afval, alles wat dood en verderf uitstraalde waren zijn geliefde onderwerpen geworden.
Waarschijnlijk toch nog een spoor van oorlogstrauma.
Zijn technische perfectionisme had hij gemeen met de schilders Carel Willink en Pyke Koch. Zij waren de voornaamste vertegenwoordigers van het magische realisme, zonder dat er overigens sprake was van een groep met een gezamenlijk programma. Deze stroming had veel succes op de tentoonstellingen. Omdat zijn schilderijen op de markt goed verkochten, had Hynckes nu genoeg geld om in Blaricum een atelier te laten bouwen en verruilde hij de drukte van Amsterdam voor een rustiger omgeving in het Gooi. Dat betekende werken in Blaricum, Laren, Bussum en omgeving. Het Gooi was een geliefde omgeving waar veel kunstenaars hun onderwerpen zochten.
In 1940 brak de Tweede Wereldoorlog uit. Hynckes onderwerpen waren tot 1942 nog sinister van onderwerp maar veranderden toch langzaam in minder sombere voorstellingen. Hynckes had totaal geen belangstellig in politiek maar was wel lid van de Kultuurkamer en ging het contact met de NSB’ers en de Nazi’s niet uit de weg. Dat kwam hem in 1946 op een reprimande van de Ereraad voor de Beeldende Kunsten te staan. Na de Tweede Wereldoorlog werden Hynckes met Willink, Koch en andere realisten terzijde gedrongen door de abstracte en de non-figuratieve kunst van de toonaangevende Cobra-groep. Hij trok zich terug in zijn isolement met nog af en toe fel uiting te geven aan zijn verbittering en ergernis naar de abstracte kunst.
Met zijn vrouw reisde hij ieder jaar naar zijn geboorteland. Hij heeft zich nooit laten naturaliseren. Hij overleed op bijna 80-jarige leeftijd in Blaricum.
Bronnen: Internet, Toos van Holstein, Centraaal Museum Utrecht, Raoul Heertje.