Indische repatrianten in Laren

Indische repatrianten in Laren

Na het uitbreken van de oorlog in Oekraïne hebben vluchtelingen uit dat land een veilig onderdak gevonden in Nederland; ook in Laren. Driekwart eeuw geleden waren het evacués uit voormalig Nederlands-Indië die in ons dorp werden opgevangen. Het belangrijkste opvanghuis was Het Witte Huis, in de jaren twintig gebouwd als hotel-pension voor met name buitenlandse kunstenaars. Het was toen gelegen op de hoek van de Molenweg en de Neuhuysweg, komende van de molen het eerste pand aan de linkerkant, nummer 1.

Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 164 [2023-2]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 9,50 per stuk in de Lindenhoeve en bij Bruna te koop, zolang de voorraad strekt.

Tekst: Cees Meijer

Na de Tweede Wereldoorlog, in 1946, namen Max en Henny Koeman, kort na hun trouwen in Den Haag, de exploitatie over. De vader van Max was zelf zijn hele leven werkzaam in de horeca en vond dat eigenlijk maar niks voor zijn kinderen. “Veel te hard werken voor te weinig geld”. Maar dit was een buitenkans: Max en Henny konden in het veel gebombardeerde Den Haag geen woning vinden. Laren, in het bijzonder Het Witte Huis was hun redding. Zij namen samen hun intrek in Het Witte Huis. Op de begane grond, in een woonkamer met erker, huisde het gezin Koeman, waar later hun kinderen Jan Maarten en Marijke werden geboren.

Van toeristenhotel naar opvanghuis
In de eerste naoorlogse jaren was Het Witte Huis nog een echt toeristenhotel. Veel van de gasten kwamen uit Amsterdam om hun weekje vakantie in het landelijke, rustige Laren door te brengen. Eindeloze wandelingen op de hei waren het doel van hun verblijf in het pittoreske dorp.

Vanaf de zomer van 1947 waren hoge ambtenaren uit Nederlands-Indië de eerste ‘Indischgasten’ van Het Witte Huis. Deze mensen, werkzaam voor het Indisch gouvernement, hadden verlof gekregen om bij te komen van hun kampverschrikkingen tijdens de Japanse bezetting en van de ellende van de onafhankelijkheidsoorlog die Indonesische nationalisten vanaf 1945 voerden tegen Nederland. De ambtenaren keerden na het verstrijken van hun verlof via Schiphol terug naar hun land.

In 1946, het eerste jaar van opvang, bracht de overheid zo’n zestigduizend repatrianten uit Nederlands-Indië onder in pensions en of woningen. De grote stroom kwam op gang in 1948 en vooral na de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië eind december 1949. Het waren de blanken met een Nederlands paspoort, die met recht repatrianten konden worden genoemd, want zij keerden immers terug naar hun vaderland.

Dat lag anders voor de grote groep Indo-Europeanen. Deze meest getinte mensen hadden een Indische ouder en blanke (Nederlandse) ouder. De Nederlandse regering had in de maanden vóór de onafhankelijkheid van Indonesië geprobeerd de Indische Nederlanders (Indo-Europeanen) ervan te overtuigen voor de Indonesische nationaliteit te kiezen. Maar deze mensen beseften dat zij mogelijk door de Indonesische bevolking onder aanvoering van Soekarno als verlengstuk van de vijand zouden worden gezien. Vertrek uit hun moederland was daarom in hun ogen onontkoombaar. Zij kwamen vanuit een tropisch warm land met een weelderige vegetatie in het koude en onbekende Nederland. Het verhaal wil dat een Indische oma, net gearriveerd in een herfstig Nederland, uitriep: “En nu wij hier zijn, gaan ook de bomen nog dood.”

Contractpension
Voor de opvang van deze ontheemden sloot de rijksoverheid contracten met hotels en pensions, die door de repatrianten ook wel ‘huizen van aankomst’ werden genoemd. Het begrip contractpension ontstond. Ook Het Witte Huis werd zo’n contractpension. Het was een Indische assistent-resident, één van de verlofgangers uit 1947, die vanwege zijn goede herinneringen aan zijn verblijf in Het Witte Huis bij het echtpaar Koeman erop aandrong een contract met het Rijk (Dienst Maatschappelijke Zorg) te sluiten. Als dagvergoeding werd vier gulden per persoon betaald, drie gulden voor jonge kinderen en baby’s. Dit was een all in-bedrag, dat wil zeggen zowel huisvesting en voeding moesten ervan worden betaald. Voor de pensionhouder was bovendien een bedrag van 49 cent winst per bewoner ingecalculeerd.

Het Witte Huis werd het toevluchtsoord voor zes gezinnen. De overgang van hotel naar contractpension betekende voor Het Witte Huis dat de huishouding met minder personeel moest worden gerund. Zo kon de kok niet meer worden betaald, zodat moeder Henny Koeman zelf in de keuken moest staan. Vader gaf leiding aan twee huishoudelijke medewerkers, zorgde zelf voor de inkoop en serveerde het eten uit met zes borden tegelijk. Elk gezin had zijn eigen vaste tafel.

Eens in de week was de keuken voor de gasten en werd er uiteraard ‘Indisch’ gekookt. Maar het hotel had de verplichting voor de bewoners Nederlandse producten te bereiden als gewenning.

‘Gebouw van allure’
In 2010 begonnen Jan Maarten en Marijke Koeman een weblog om hun herinneringen en die van andere oud-bewoners te boekstaven. Eén van hen is Lucia Renes die samen met haar ouders onderdak kreeg in Het Witte Huis. Haar vader Piet Renes was een sergeant-majoor in het KNIL Zij herinnert zich het hotel/ contractpension als ‘een gebouw van allure’. Zij schrijft: Alleen al op de 2e etage waren er, toen wij op 5 of 6 september 1950 daar kwamen, al 7 kamers. De 1e verdieping was zelfs nog groter, maar daar waren ook de 2 badkamers en toiletten en wat bergruimtes.’

Henny Koeman vertelde in een reportage in het tijdschrift De Spiegel: ‘De verzorging is eenvoudig maar uitstekend van kwaliteit. Uiteraard kunnen we ons niet meer de luxe permitteren, die we gewoon waren te geven. Maar één ding is gebleven: ik blijf zorgen voor een prettige sfeer.’

Dat is blijkbaar goed gelukt getuige de beschrijving van Het Witte Huis door één van de toenmalige bewoners als ‘op stand’. Deze gast herinnert zich ook dat de tafel altijd keurig was gedekt. ‘Het Hollandse eten werd in schalen geserveerd.’ Zij noemt ook nog enkele voorschriften, die getuigen van het schrale leven in een contractpension. Zo kostte het gebruik van de badkamer vijftig cent per keer voor de duur van tien minuten. Na gebruik moest de badkamer door de gebruiker zelf worden gereinigd. Bezoekers waren welkom maar uitsluitend in de conversatie zaal en zij moesten zelf hun eten betalen.

Zoon Jan Maarten vond het wel gezellig met al die gezinnen in huis. Er waren altijd wel zo’n 10 tot 15 kinderen in het hotel. ‘s Morgens liepen ze samen naar school. s Avonds speelden ze Indiaantje in de eetzaal. Kinderen uit de buurt deden ook vaak mee. In het weekend zorgt zijn vader voor uitjes naar o.a. voetbalwedstrijden. Als het Kermis was in Laren ging de hele stoet kinderen erheen. De kinderen werden getrakteerd op een ijsje.

Terugbetaling
Genereus was de behandeling van de ‘Indisch gasten’ van rijkswege niet. En echt gastvrij behandeld voelden de repatrianten zich meestal ook niet. Om de pensionkosten te dekken moest elk gezinshoofd 75 procent van zijn netto maandinkomen aan de overheid afstaan. Ook spaartegoeden boven de drieduizend gulden en pensioenen werden dienovereenkomstig belast. In veel gevallen konden repatrianten niet aan deze voorwaarden voldoen. Gewoonweg omdat zij geen betaald werk hadden. Toen zij later wel een geregeld inkomen hadden, volgden er alsnog inhoudingen op het loon; tot maximaal tien jaar. Een repatriant vertelde: ‘We hebben jarenlang in de schuld gezeten om de restschuld voor de opvang plus de kleding- en meubelvoorschotten af te lossen’.

In Laren hebben bij benadering enkele honderden ‘repatrianten’ verbleven. Naast Het Witte Huis telde ons dorp nog drie contractpensions voor Indische vluchtelingen: pension Ruimzicht aan de Sint Janstraat, villa De Wilde Zwanen (van Anna Singer) en Rust Wat op Sint Janstraat 44, een langgerekte boerderij met een grote serre en nog helemaal in dezelfde staat.

Verhuizing
De vergoedingen voor de pensiongasten daalden in de loop van de jaren vijftig naar een voor het echtpaar Koeman onaanvaardbaar niveau. Plannen voor uitbreiding van het restaurant werden gedwarsboomd door de gemeente Laren. Max en Henny Koeman waren er wel klaar mee. In 1955 gaven Max en Henny Koeman het Witte Huis op en verhuisden ze met Jan Maarten en Marijke naar Hilversum. Wat er daarna met Het Witte Huis gebeurde, is wat vaag. In het begin van de jaren zestig schijnen er nog repatrianten uit Nieuw Guinea onderdak te hebben gevonden. Vast staat dat het pand daarna tegen de vlakte ging, om plaats te maken voor twee bungalows

Slot
Wie meer wil lezen over Het Witte Huis en zijn bewoners, verwijs ik naar: www.wittehuislarenblog.wordpress.com

Bronnen: Griselda Molemans, Opgevangen in andijvielucht, De opvang van ontheemden in Indonesië en contractpension, Quasar Books, 2014; Leo Janssen, Bol an, nr. 154 (Laarder courant ‘de Bel’); www.wittehuislarenblog.wordpress.com