Het Rosa Spier huis
Den Haag 1891, geboortejaar van Rosa, die opgroeide in een gezin waar de gezinsomstandigheden nogal moeilijk waren. Haar moeder stond alleen voor de taak om vijf kinderen op te voeden. Geld was er niet maar, met de beperkte middelen die er waren, en een ijzersterke wil, kreeg zij bij de opvoeding van haar kroost voor elkaar waarop zij haar zinnen had gezet. Als tienjarige werd het nakomertje aangemeld als lid van de koorklas van het Koninklijk Conservatorium in den Haag.
Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 95 [2006-1]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.
Mary van der Schaal-de Valk en Edward Witsenburg
De toenmalige directeur Henri Viotta adviseerde om de leerling een instrument te laten bespelen. Gedacht werd aan de harp. Wat heeft de moeder geïnspireerd tot de keuze van juist dát instrument? Misschien wel de Joodse, Bijbelse connecties met de harp. In 1901 richtte men een harpklas op aan het conservatorium met de gewezen echtgenote van de harpist Johannes Snoer als lerares. Roosje werd in 1902 voor deze klas ingeschreven. Het was een schot in de roos, liefde op het eerste gezicht, de harp werd het middelpunt van haar bestaan.
Zij was verknocht aan het instrument en had er alles voor over. Ze studeerde dagelijks op het conservatorium, ’s morgens vóór school, in de middagpauze en na haar huiswerk in de avond. In 1904 trad zij voor het eerst op met het “Andantino uit Mozarts fluit-harpconcert”. “Als haar handen ééns groter zullen zijn, zal zij een groot kunstenares worden” schreef een criticus over haar optreden. Rosa’s jeugd werd beheerst door enerzijds de harp en anderzijds haar moeder die er alles voor deed om haar dochter te introduceren. Een eigen harp was financieel gezien een totale onmogelijkheid. Maar Henri Viotta zette zich geweldig in voor de kleine, begaafde harpiste en hij wist, behalve een aantal beter gesitueerde particulieren, ook het Koninklijk Huis voor zijn protegee te interesseren. Koningin Emma werkte er persoonlijk aan mee om Rosa aan haar eerste harp te helpen; een vrij oude 43-snarige Erard uit Engeland.
Rosa was dól op dat instrument; het bezit ervan was de grootste rijkdom dat zij zich kon voorstellen. In 1905, nog in haar HBS-tijd, werd zij tweede harpiste bij het Residentie Orkest, dat in die tijd eveneens onder leiding van Henri Viotta stond. Het kwam regelmatig voor dat zij door de bode van het Residentie Orkest van school werd gehaald om een orkestrepetitie mee te maken. Dit was wel wat haar een, niet geheel onwelkome, uitzonderingspositie verschafte! Steeds vaker begon zij solistisch op te treden en werd zij uitgenodigd om mee te spelen in de provinciale orkesten in Nederland.
Daardoor braken er voor haar financieel betere tijden aan en kon zij de voortdurende geldzorgen van haar moeder ietwat verlichten. Totdat haar harp zijn beste tijd had gehad en vervanging daarvan hoognodig werd. En opnieuw werd het benodigde geld bijeengebracht, gedeeltelijk weer door steun van het Koninklijk Huis en door donatie van een muziekminnende mecenas die onbekend wenste te blijven. Haar tweede instrument werd een iets grotere Franse Erard.
In 1909 legde Rosa haar eindexamen conservatorium af en slaagde “met hoge onderscheiding voor solospel”. Echter, met de kwaliteit van haar harplessen was zij allerminst gelukkig. Zij vond dat haar lerares te gauw tevreden was. Rosa zei eens, boos thuiskomend van een onbevredigende les: “dat is geen echte les; dat is blaadjes omslaan”. Zij kwam tot de ontdekking dat haar speeltechniek onvoldoende was en dat de eisen die aan haar werden gesteld veel te laag waren. Enkele jaren vóór haar examen had ze de grote Duitse harpist en pedagoog Otto Müller voorgespeeld; hij trad toen in het zomerseizoen in Scheveningen op. Müller zag blijkbaar wat in de kleine serieuze harpleerlinge en bood haar aan bij hem les te komen nemen om haar techniek om te vormen en bij te scholen.
Dus ging zij na haar examen harder dan ooit studeren nu zij de kans kreeg om haar spel te verbeteren. Dat was overigens een strijd die vrijwel haar hele verdere leven bleef beheersen: het corrigeren van alle fouten en tekortkomingen die tijdens de eerste jaren in haar speltechniek waren geslopen. Daar tussendoor moest zij allerlei baantjes en schnabbels aannemen om in haar onderhoud te voorzien (het orkestseizoen duurde destijds maar acht maanden; tijdens de overige vier moest men maar zien op andere wijze aan de kost te komen). Enige tijd speelde Rosa in een café-restaurant in Arnhem en dat leverde haar vrij onverwachts de ” harpplaats” in het Arnhemse Orkest op. Zij speelde in de zomermaanden in het operette-theater “De Seinpost” in Scheveningen en bij het Italiaanse Operaorkest in Amsterdam.
Hoewel het noodzakelijk was bijbaantjes naast het orkestwerk aan te nemen had Rosa niet overzien dat haar overbezette tijd, fysiek gezien, teveel van haar zou vergen. Ze wist het echter vol te houden totdat zij financieel in staat was haar eerste harp, die nog thuis in Den Haag stond, in te ruilen voor een iets groter moderner instrument; haar eerste zelf bij elkaar gespaarde harp! In 1912 kreeg Rosa een aanstelling als harpiste bij het Utrechts Stedelijk Orkest, dat toen gedirigeerd werd door Wouter Hutschenruyter. Dit duurde een jaar: in 1913 werd zij benoemd als harplerares aan het Koninklijk Conservatorium en vrijwel tegelijkertijd als eerste harpiste bij het Residentie Orkest. De bijbaantjes en schnabbels kon ze nu opgeven en eindelijk werd haar leven iets rustiger en georganiseerder. De lespraktijk groeide snel; haar naam kreeg bekendheid, veel leerlingen meldden zich aan. Door haar ervaring opgedaan in Berlijn werd haar harpschool zeer bekend en ontwierp zij langzamerhand een eigen lesmethode.
In 1914 brak de eerste wereldoorlog uit en hoewel Nederland neutraal wist te blijven had het toch een nadelige invloed op het muziekleven. Maar de malaise keerde zich en Rosa ging steeds vaker in het land solistisch optreden, b.v. bij Kunstkringen en Koorconcerten. Ook gaf zij met groot succes recitals voor militairen. In die tijd leerde zij tijdens deze “legerconcerten” haar toekomstige echtgenoot kennen: Johnny Beek (later directeur van het Haagse impresariaat Beek) die als militair moest zorgen voor de “entertainment” van de troepen. In 1916 trouwden ze en volgens de verhalen werd het een nogal stormachtige affaire!
In 1923 verliet Rosa het Residentieorkest. In de volgende negen jaren trad zij uitsluiten solistisch op. Met het geven van kamermuziekconcerten in binnen- en buitenland met verschillende, door haar gestichte ensembles, zoals het “Rosa Spier Trio” en het “Hollands Instrumentaal Quintet”, had zij enorm succes. ln het buitenland werden grote successen geoogst doch Nederland wilde zij niet definitief verlaten, haar geboorteland genoot haar voorkeur. Zij introduceerde alle destijds nieuwe In 1919 ontving Rosa een orde van de Franse regering: de “Palmes de Instruction Publique” grote werken voor de harp van componisten als Fauré, Debussy, Ravel, Roussel, Ropartz en de Nederlanders Sam Dresden, Leo Smit en vele anderen. In 1919, tijdens haar Residentie Orkest-periode heeft zij een orde van de Franse regering ontvangen nl.: de “Palmes de Instrution Publique”. In 1932 bleef Rosa Spier zonder orkest-engagement. Toen zwichtte zij voor het verleidelijke aanbod eerste harpiste bij het Concertgebouw Orkest te worden, destijds onder de befaamde leiding van Willem Mengelberg. Tijdens een van haar eerste repetities zei Mengelberg tegen Rosa (hij kon plagerig uit de hoek komen) “sjonge, sjonge wat een tóón, maar kunt u ook zachter spelen, mevrouw Spier?”
Zij was inmiddels in 1923 ook als lerares benoemd aan het Amsterdams Conservatorium, waar zij de harp tot 1946 doceerde. (Aan het Koninklijk Conservatorium bleef zij verbonden tot haar pensionering in 1957). De Concertgebouw-periode was heel belangrijk voor Rosa Spier. Het ensemble had ook toen al een wereldnaam en er werd gewerkt met de grootste dirigenten en solisten, nog afgezien van het eersteklas repertoire dat het orkest ten gehore bracht. In 1933 werd haar voortreffelijke oud-leerlinge Phia Berghout als tweede harpiste naast haar benoemd. Een unieke orkestgroep: twee topharpistes die een hecht team vormden. En toen brak de oorlog uit.
Als joodse heeft Rosa toen veel ellende meegemaakt. In haar eigen woorden: ” het is het gebruikelijke verhaal van hulp vinden waar je dat niet verwacht, en geen hulp vinden waar je erop rekende, van onderduiken en verraad, van twee en een half jaar concentratiekamp”. Alle joodse Concertgebouwleden werden in 1941 gedwongen ontslagen; Rosa dus ook.
Op een bepaald moment moest zij onderduiken en kwam zij terecht bij de ouders van een van haar Amsterdamse leerlingen. Helaas was Rosa met haar sterke persoonlijkheid niet bepaald makkelijk weg te moffelen. Zij stond nog wel eens op het balkon om wat frisse lucht te happen (voor een onderduiker in die tijd een hachelijke zaak ); dit bleef niet onopgemerkt en al spoedig word er door de SS huiszoeking gedaan, gelukkig was Rosa net het huis uit. Na enige tijd rondgezworven te hebben van adres naar adres gaf zij zichzelf tenslotte aan en werd zij naar “de Schaffelaar” in Barneveld gebracht; een kamp voor intellectuelen, die daar nog wel bezoek mochten ontvangen.
Rosa in een brief: “de knapste professoren, artsen en generaals lopen in overall en klompen, dweilen en schrobben, verzorgen de kachels en sjouwen met meubels om het nog maar een beetje leefbaar te maken in het gebouw. Gelukkig kreeg Rosa licht werk dat haar handen spaarden, zoals voedsel verdelen, vuile en schone was uitzoeken en meer van deze geestdodende zaken. Vanuit Barneveld werd zij naar Westerbork gedeporteerd en daarna naar het Duitse concentratiekamp Theresiënstadt, een van de weinige perioden die zij zonder harp heeft doorgebracht. Over deze kamptijd heeft zij later nooit willen spreken. In een interview zei zij eens over die harploze jaren: “men neemt zijn kind niet mee in een modderpoel”. Op 7 februari 1945 werd Rosa Spier plotseling op transport gesteld met onbekende bestemming. Later bleek dat de Duitsers een trein vol gevangenen hadden “geruild” voor een wagonlading medicamenten (de oorlog liep tegen het eind en er was in Duitsland een nijpend tekort aan geneesmiddelen.). De trein reed uiteindelijk langs versperringen, tot ieders onbeschrijfelijke opluchting bij Bazel Zwitserland binnen (tijdens de tweede wereldoorlog neutraal). Rosa kwam terecht in het “Home pour Refugiés Less Narcisses” te Chamby bij Montreux.
De grote Duitse dirigent Hermann Scherchen, toen in Zwitserland woonachtig, kende Rosa uit haar concertgebouwtijd en hij zette zich persoonlijk voor haar in. Rosa hunkerde naar een harp en hij zorgde ervoor dat zij van Emmy Hürlimann, een bekende Zwitserse harpiste, een harp in bruikleen kreeg. Rosa werd op een voor haar onvergetelijke dag naar een huis in Montreux gebracht waar haar twee verrassingen te wachten stonden. Zij werd ontvangen door Alice Viotta, de vrouw van Rosa’s beschermheer in haar Haagse concervatoriumtijd en daar stond de harp voor haar klaar.
Toen viel alle spanning en buitensporige ellende van bijna vijf jaar van haar af. Het ontlaadde zich bij haar in een niet te stuiten huilbui. (“ik omarmde de harp en huilde lang en bevrijdend”). Er volgde een tijd van bezeten studeren, vijf jaar niet spelen eiste zijn tol. In slapeloze nachten in het kamp had Rosa voortdurend over de harptechniek nagedacht en al dat denkwerk trachtte zij nu in praktijk te brengen. Zij begon heel voorzichtig huisconcerten te geven o.a. in het buitenhuis van de Hürlimannns in Richterswil (Zwitserland). Zij voerde ook het Mozart concert uit, begeleid door de bekende dirigent Georg Solti aan de piano. Na de bevrijding op 5 mei 1945 keerde Rosa Spier in augustus naar Nederland terug. Op het centraal station in Amsterdam kreeg zij van de politie een paar gulden om wat telefoontjes te plegen, (zij bezat totaal niets meer) en een tramkaartje te kopen naar het Concertgebouw.
Daar brak een stroom van gelukwensen los, de pers deed melding van haar terugkeer. Er werd een inzameling gehouden onder kennissen en vrienden van Rosa om haar aan wat kleding te helpen. Van november 1945 tot april 1957 woonde Rosa in Hilversum.
Hoe was het inmiddels met Rosa’s harp en vleugel afgelopen? Beide instrumenten werden op het onderduikadres door de SS gevorderd. De vleugel was spoorloos verdwenen en is nooit meer teruggevonden. Haar harp (Wurlitzer Orchestral Grand nr. 1504 met de acanthusblad-zuil, (in 1929 door haar gekocht) kwam op een Rijnaak terecht met bestemming Duitsland. Werd onderhands gekocht door een opkoper alias -antiquair. De harp stond een tijd in zijn winkel en werd toen voor een belachelijk laag bedrag door iemand gekocht, samen met een partij tapijten. De pas begonnen harpleerlinge Titia van der Laars werd erop geattendeerd door een medestudente die zang aan het conservatorium studeerde. Stien Amende, ouderejaars studente, kreeg het gevoel dat het misschien om Rosa Spiers harp ging. Samen gingen zij naar het opgegeven adres in de Marnixstraat in Amsterdam en daar stond inderdaad Rosa’s Wurlitzer. De kist was weg, het oorspronkelijke foedraal zat er nog om en alle snaren waren doorgeknipt. Verder verkeerde de harp in goede staat. De harp werd teruggekocht en is blijven staan tot na de oorlog. Na haar terugkomst werd Rosa weer met haar liefste harp herenigd. “Een aangrijpend weerzien “, zoals ze zelf zei. Bij haar terugkeer bij het Concertgebouw was haar plaats nog steeds onbezet omdat niemand, (waarschijnlijk met opzet), werd aangenomen na het proefspelen. Maar al gauw bleek dat Rosa er niet goed meer kon aarden.
Er was in de afgelopen vijf jaar téveel gebeurd en zij was niet in staat het “vóór de oorlogs” werkpatroon weer onveranderd op te nemen. Er kwam een aanbod van dirigent Albert van Raalte, soloharpiste te worden van het nieuwgevormde Radio Philharmonisch Orkest, en dat greep zij met beide handen aan. Ook werd zij gevraagd om voor de radio solistisch op te treden.
Daar kwam zij in contact met Lea de Boer, een bekende zangeres en harpspeelster, die met zang en harpspel samen, tijdens een radio-optreden, de aandacht trok van Rosa Spier. Zij zijn grote vriendinnen geworden. Lea de Boer, wonend in het Rosa Spierhuis, heeft in 2005, op 85-jarige leeftijd nog een recital gegeven voor de bewoners van het Rosa Spierhuis.
Rosa ging steeds vaker schoolconcerten geven, waar zij een bijzondere gave voor had; rumoerige en ongeïnteresseerde schoolklassen kreeg zij in korte tijd stil en aandachtig, de kinderen verzochten haar zelfs om langer door te gaan met spelen. In 1951 werd haar zestigste verjaardag gevierd met een gala-avond in de Kleine Zaal van het Concertgebouw. Het twaalf vrouw/ man sterke harpensemble, dat de voor die gelegenheid gecomponeerde “Kleine Suite” uitvoerde, werd schertsenderwijs herdoopt tot het “Rosarium”. Het koste Rosa veel moeite om haar harp vervoerd te krijgen. Doortastend als ze was haalde zij haar rijbewijs en kocht een auto, zo was ze van niemand meer afhankelijk. Zij ging componeren: illustratieve muziek bij enkele bijbelverhalen, o.a. de Saul en David-impressies, ontstaan door de jarenlange samenwerking met de voordrachtkunstenaar Willem Berkhemer, het werk “De Bilt voorspelt. … .. “, dat zij voor het KNMI-personeel uitvoerde en de solo ” Sprookje”.
Kleine zaal van het Concertgebouw in Amsterdam.
Zij maakte een aantal 45-toeren platen en een grotere langspeelplaat samen met haar leerling Phia Berghout. Ook richtte zij een klein ensemble op, “La Rosarpa” geheten, waarmee zij zich op het gebied van de lichte muziek begaf. Zo duurde haar carrière, waarbij zij af en toe een nieuwe weg insloeg, onverminderd voort. In 1953 ontving zij een koninklijke onderscheiding; “Ridder in de Orde van Oranje-Nassau”.
Toen zij in 1961 zeventig jaar werd besteedde de hele landelijke pers er aandacht aan. Zij trad op voor de radio en Willem Duys nodigde haar uit voor zijn televisieshow “Muziekmozaïek”. Er werd een receptie gegeven in het Apollo-paviljoen en een banket in het Muiderslot. Bij deze gelegenheid gaf de poppenspeler Jan Nelissen een voorstelling met een Rosa Spierpop (compleet met harp) in de hoofdrol. In de laatste jaren van haar leven ging het spelen haar steeds moeilijker vallen; het instrument werd te groot en te zwaar voor haar en haar rug kon het niet meer aan. Zij probeerde het nog met kleinere lichtere harpen, maar moest het spelen uiteindelijk toch opgeven wat haar zeer zwaar moet zijn gevallen. Op 8 juli 1967 overleed Rosa Spier in de “Elisabeth Otter Knoll Stichting” te Amsterdam. Een uniek stuk Nederlandse harpgeschiedenis was hiermee afgesloten.
Wie zijn zoal haar leerlingen geweest? Nog even enkele van de meest bekend geworden harpspelers: Phia Berkhout, door Rosa zelf als haar opvolgster beschouwd. Edward Witsenburg, Margot Flipse-Broeders, Mary Schroeder-Ragetli, Ellen Stotijn en Toos Stotijn-Heuwekemeijer. Maar wat zou er geworden zijn van de pupillen uit Rosa’s eerste lesgeefperiode? Wie kent nu nog de namen van de in Den Haag afgestudeerde harpistes als de dames Deirkauf, van der Gaag, Hekker, Van Velthoven en Weilers? Enkele van haar joodse leerlingen kwamen in de oorlog om: Lientje Samuels, Roosje Logher en Annie Drilsma. Zij had ook enkele mannelijke leerlingen, zoals James Grootkerk (later naar Amerika geëmigreerd) en zijn neef Jaap Spier (die evenals zijn moeder Saar Spier-Broekman bij Rosa harp leerde spelen ).
In een latere periode studeerden o.a. de volgende harpistes bij haar: Do Gerstel, Margery Davidson (uit Engeland), Francina Hinlopen, Stien Amenda en Jo Gorter. Haar een na laatste vakleerlinge aan het Koninklijk Conservatorium in den Haag was Inez Kraker. De allerlaatste leerlinge met wie zij de vakstudie nog startte was Ineke Korfmacher-de Vente.
In 1960 groeide bij Rosa Spier het idee om een “veilige haven voor oudere kunstenaars” te stichten. Zij merkte toen zij ouder werd, dat persoonlijke verzorging energie kostte die ze liever in de uitvoering van haar beroep stak. Ook wilde zij in contact blijven met andere kunstenaars. Daardoor zou ze met meer energie en geïnspireerder kunnen blijven werken. Na gesprekken met haar vriendin Henriëtte Polak-Schwartz, heeft Henriëtte op 22 februari 1963 de “Rosa Spier Stichting” opgericht. Door grote inzet en enthousiasme wist zij medewerking en financiële steun te verkrijgen.
Het Rosa Spierhuis werd op 11 oktober 1969 door de toenmalige minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk, mevrouw M.A.M. Klompé officieel geopend. Rosa heeft dat jammer genoeg niet mee mogen maken zij was op 8 juli 1967 overleden.
Waar grijp ik naar, als ik moe ben, om uit te rusten? Naar mijn harp.
Waar grijp ik naar, als ik uitgerust ben, om me moe te werken? Naar mijn harp. Waar grijp ik naar, om mijn verdriet uit te huilen? Naar mijn harp.
Waar grijp ik naar, om mijn vreugde uit te jubelen? Naar mijn harp.
En altijd staat zij klaar – altijd ontvangt zij mij.
Rosa Spier.
Nachrift: mijn grote dank gaat uit naar de bekende harpist Edward Witsenburg, leerling van Phia Berghout, die mij zijn artikel in het tijdschrift voor Nederlandse harpisten heeft verstrekt waaruit ik veel gegevens kon putten en aan de van radio bekende zangeres/ harpiste/ celliste Lea Cats de Boer die enkele brieven van haar grote vriendin Rosa en foto’s aan mij ter inzage heeft gegeven. Bronnen: Edward Witsenburg, Lea de Boer, en Rosa Spier Gedenkboek.