Wat is vrede en wanneer begint die echt?

In 2011 verscheen van de Larense Alie Hoogenkamp-Vonk (1929-2019) het in eigen beheer uitgegeven boekje ‘Schoolkind in Laren 1940-1945’. In twintig hoofdstukken beschreef het schoolmeisje Aartje hoe zij de oorlog beleefde in het ogenschijnlijk zo rustige dorp Laren. Het leek soms leuk en spannend, maar Aartje maakte dingen mee die bepaald niet zo aangeduid kunnen worden. Ze droomde er later nog over. “Zomaar gebeurde er iets wat je niet verwacht had. Je moest altijd op je hoede zijn, goed opletten en …zwijgen!!,” schreef Alie in haar voorwoord. Aanvankelijk schreef ze haar oorlogsherinneringen op als lesmateriaal voor een cursus van de Volksuniversiteit, maar later besloot ze er een boek van te maken.
Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 164 [2023-2]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 9,50 per stuk in de Lindenhoeve en bij Bruna te koop, zolang de voorraad strekt.
In Kwartaalberichten 115 (2011-1) en 119 (2012-1) publiceerden wij van Alie Hoogenkamp enkele hoofdstukken uit het boek. Deze zijn ook te vinden op onze website onder de titels ‘Door het oog van de naald’ en ‘De vrede vieren! En hoe?’. Het boek is inmiddels uitverkocht. Met toestemming van en dank aan haar drie dochters nemen wij hieronder het laatste hoofdstuk uit het boek over.
Tekst: Alie Hoogenkamp-Vonk
VREDE! VREDE?
Zaterdag 6 mei 1945. De eerste Bevrijdingsdag!
Zo, dat staat er. Gisterenavond om acht uur hoorden we dat de Duitsers gecapituleerd hebben. Vandaag is het de eerste Bevrijdingsdag en ik heb met mezelf afgesproken dat ik een dagboek ga schrijven. Alles zal nu anders zijn, denk ik. Er gaan vast heel veel fijne dingen gebeuren, waar ik me nog geen voorstelling van kan maken. Want het is vrede!
De dag is voor mij al bijzonder begonnen, ik hoef geen koper te poetsen. “Dat kunnen we wel een weekje overslaan,” zei Moeder. Voor mij de kans om gauw naar boven te gaan om vast het een en ander op een papiertje te schrijven, voor dat dagboek. Maar helaas, daar komt niks van. Ik hoor Greetje roepen, of ik kom helpen. Nieuwsgierig ga ik naar haar toe. Ze staat buiten, voor de winkel, samen met Ina. Tussen hen in heeft Pa een doos vol papieren rood-wit-blauwe vlaggetjes gezet. Aan alle mensen die langs komen, lopend of op de fiets, mogen ze zo’n vlaggetje geven. En als iemand vraagt hoe ze aan die vlaggen komen, vertellen Greetje en Ina dat die vijf jaar in een kast op zolder hebben liggen wachten op deze dag. Ina vraagt mij of ik ook een poosje wil uitdelen. Zij wil naar binnen. Samen met Greetje ga ik aan de slag.
Ineens zien we Hetty Hogenhout aankomen, op een fiets met houten banden. Hetty is de vriendin van Nel. Ze woont in Hilversum. Als Hetty ons ziet, begint ze heftig met haar hoofd te schudden en ze steekt waarschuwend een vinger op: “Niet doen, niet doen!,” roept ze. “Weg met die vlaggen. Er zijn overal nog Duitse soldaten en in Hilversum lopen ze als dollen te schieten.” Wij kijken Hetty verbaasd aan en weten niet wat we moeten doen. Gelukkig komt Moeder net naar buiten en als zij hoort wat Hetty vertelt, pakt ze resoluut de doos op en zegt: “Kom meiden, we stoppen er mee, morgen is er weer een dag!” Binnen vertelt Hetty over de gevaarlijke situatie in Hilversum. Pa kijkt bezorgd maar toch zegt hij op een luchtige toon: “Dat betekent: vandaag allemaal nog maar een beetje bij huis blijven. Morgen zullen ze die Duitsers wel afgevoerd hebben.”
Wàt ik ook vandaag ga doen: zeker niet in m´n dagboek schrijven. Want… het is nog geen vrede. En wat er nu gebeurt, is weer niet fijn.
De volgende morgen gaan we, zoals we gewend zijn, naar de kerk. Voor de dienst wordt er overal gefluisterd. Het schijnt dat er nog steeds vreemde dingen gebeuren. Overal in het land zijn er groepen Duitse soldaten die net doen of ze nog de baas zijn. En ook bij ons in het Gooi weten we nog niet waar we aan toen zijn. Maar als de Kerkenraad binnenkomt, gebeurt er iets ongewoons. Niet de dominee, maar de voorzitter van de Kerkenraad gaat de preekstoel op. Hij kijkt rond en enthousiast zegt hij: “Broeders en zusters, ik kan u meedelen dat thans de driekleur van het gemeentehuis wappert.” Verder komt hij niet, want iedereen begint te klappen, mensen omhelzen elkaar en uit tasjes en zakken komen oranje speldjes en vlaggetjes tevoorschijn. De dominee houdt zoals iedere zondag zijn preek. Maar ik denk dat ook de grote mensen nauwelijks luisteren. Wel zingt iedereen uit volle borst mee, als we aan het eind van de dienst het Wilhelmus zingen.
En als we weer thuis zijn, gebeurt er ook iets bijzonders. Onder een aanrechtkastje haalt Moeder een stel oude pannen weg en daarachter vandaan komt een groot blik tevoorschijn. Ik heb geen idee wat er in zit. Het etiket is helemaal bruin geworden. Triomfantelijk zet Moeder het blik op tafel. “Zo, kinders,” zegt ze, “dit gaan we vandaag opeten. Al die jaren heb ik het bewaard voor deze dag.” Nieuwsgierig staan we om haar heen, als ze het deksel van het blik haalt en de inhoud in een pan laat glijden. Een romige saus met heel veel stukjes vlees. Wat zou dat zijn? “Eend,” zegt moeder. “Wilde eend, kijk hier staat het: Canard. Je kunt het nog net lezen.” Nog nooit heb ik zo naar het avondeten verlangd. Stel je voor, eend eten!
En het allerfijnste komt nog. Woensdag is er een feest in het dorp en daar gaan we allemaal naar toe. Pa heeft gezegd dat we dan net zo lang in het dorp mogen blijven als we willen. De sleutel van de achterdeur wordt onder de vuilnisbak gelegd. Zoiets hebben we nog nooit meegemaakt.
Moeder is weer eens achter de naaimachine gekropen. Ze heeft een oude oranje trui aan repen geknipt en daar maakt de voor ons allemaal en sjerp van. Dat staat heel feestelijk. En Laren zou Laren niet zijn, als het bestuur van de Oranjevereniging niet direct in actie was gekomen. De Harmonie heeft haar leden weer bij elkaar geroepen en ze zijn al druk aan het oefenen. En de volksdansers van de Klepperman van Elleven hebben hun mooie Larense klederdracht weer gebruiksklaar gemaakt.
En dan is het eindelijk zover. Ik ga met Annie naar Rietje Harten, die op de Brink woont. Met een heleboel vrienden en vriendinnen hebben we afgesproken daar om zeven uur te verzamelen. Niemand komt te laat en arm in arm lopen we in lange slierten over de Brink. Bij de Coeswaerd staat de Harmonie te spelen. Ze laten allerlei vaderlandse liedjes horen en iedereen zingt mee. Voor Hamdorff is de volksdansgroep aan het dansen, begeleid door twee accordeons. Als er een nieuwe dans gaat beginnen, trekt een van de mannen me aan mijn oranje-sjerp in de kring. Heerlijk zwieren we in het rond, gillend van plezier.
Na een volgende dans is de kring wel twee keer zo groot. Als er even wordt gepauzeerd, zien we Nel met een groep vrienden aankomen. Ze roept dat we ook even bij de Basiliek moeten gaan kijken, want daar gebeurt zo iets bijzonders.
Vlug gaan we erheen. Het staat er zwart van de mensen en er wordt hard gejuicht en gelachen. Ik probeer wat naar voren te schuiven om te zien wat daar aan de hand is. Vlak voor de kerk staat een hoge platte wagen. Er staan jongens op die hard schreeuwen: “Moffenlel, Moffenlel!” En dan zie ik pas, wat daar gebeurt.
Op de wagen staat een hoge kruk waarop een meisje zit. Ze wordt door twee jongens vastgehouden, terwijl een derde met een schaar het haar van het meisje begint af te knippen. Het meisje schreeuwt en huilt tranen met tuiten, maar dat wordt overstemd door het geklap en gejoel van al die mensen om haar heen. Ik kan mijn ogen niet van het meisje afhouden en zie de dodelijke angst op haar gezicht. Het lijkt alsof ze mij aankijkt en om hulp smeekt. En dat, terwijl al die dolle jongens om haar heen staan. Ik pak mijn zakdoek om mijn tranen tegen te houden en ik sta te trillen op mijn benen.
Als ik zie dat het hier niet bij blijft en er een tweede vrouw naar de stoel wordt gesleept, draai ik me om en probeer me zo onopgemerkt mogelijk tussen de mensen door te wringen. Op een hol ga ik naar huis.
Ik zoek de sleutel op en ga het donkere, lege huis in. Als ik in bed lig, maalt er maar één vraag door mijn hoofd: “Wat is vrede en wanneer begint die écht?”
